Deel een
Genesis

==

Suicide is painless

It brings on many changes.

The game of life is hard to play

I’m gonna lose it anyway

The losing card I’ll someday lay

So this is all I have to say.

==

M*A*S*H, ‘Suicide Is Painless’

==

==

Je bent sterk, je bent mooi, je bent onverslaanbaar,

je bent onomkoopbaar, je bent een... ah... ah...

singer-songwriter

==

edoardo bennato, ‘Cantautore’

==

==

==

==

==

1.

==

De Beesten van Abaddon zaten aan een tafeltje in Pizzeria Jerry 2 in Oriolo Romano.

Hun leider, Saverio Moneta, bijgenaamd Mantos, was bezorgd.

De toestand was kritiek. Als hij er niet in zou slagen opnieuw de leiding over de sekte in handen te krijgen, zou dit weleens de laatste bijeenkomst van de Beesten kunnen zijn.

De leegloop was kort geleden begonnen. Als eerste was Paolino Scialdone, bijgenaamd de Zeisman, weggegaan. Zonder een woord te zeggen had hij hen in de steek gelaten en was hij overgelopen naar de Kinderen van de Apocalyps, een satanische groep in Pavia. Een paar weken later had Antonello Agnese, bijgenaamd Molten, een tweedehands Harley-Davidson gekocht en zich aangesloten bij de Hells Angels van Subiaco. En ten slotte was Pietro Fauci, bijgenaamd Nosferatu, rechterhand van Mantos en historische grondlegger van de Beesten, getrouwd en eigenaar geworden van een winkel in thermohydraulica in Abetone.

Ze waren nu nog maar met z’n vieren.

Er moest heel ernstig gepraat worden, ze moesten opnieuw tot gehoorzaamheid worden gedwongen en er moesten nieuwe volgelingen worden geronseld.

‘Mantos, wat neem jij?’ vroeg Silvietta, de vestaalse maagd van de groep. Een uitgedroogde krent met bolle ogen die uitpuilden onder de smalle wenkbrauwen die te hoog op haar voorhoofd stonden. Aan een neusvleugel en midden op haar lip droeg ze een zilveren ringetje.

Saverio wierp een terloopse blik op de menukaart. ‘Ik weet niet... Een pizza marinara? Nee, beter maar van niet, knoflook valt me altijd zo zwaar op de maag... Vooruit, ik neem de pappardelle.’

‘Die maken ze hier niet zo goed klaar, maar het is wel lekker!’ luidde de goedkeurende reactie van Roberto Morsillo, bijgenaamd Murder, een dikzak van bijna twee meter met lang, zwart geverfd haar en een vettige bril. Hij droeg een uitgelubberd Slayer-shirt. Hij kwam uit Sutri, studeerde rechten in Rome en werkte in het Brico doe-het-zelfcenter in Vetralla.

Saverio keek eens goed naar zijn discipelen. Hoewel ze over de dertig waren, kleedden ze zich nog steeds als een stelletje armzalige heavy metalfans. En dat terwijl hij niets anders deed dan ze op het hart te drukken: jullie moeten er normaal uitzien, geen piercings, geen tatoeages, geen studs... Maar ze wilden niet luisteren.

Je moet roeien met de riemen die je hebt, dacht hij gelaten bij zichzelf.

Mantos keek op, zijn beeld werd weerkaatst in de spiegel van Birra Moretti-bier die achter de bar van de pizzeria hing. Spichtig, een meter tweeënzeventig, metalen bril, donker haar, gekamd met een scheiding aan de linkerkant. Hij droeg een azuurblauw overhemd met korte mouwen en dichtgeknoopt tot zijn kin, een donkerblauwe ribfluwelen broek en collegeschoenen.

Een normale kerel. Net als alle grote voorvechters van het Kwaad: Ted Bundy, Andrej Chikatilo, Jeffrey Dahmer, de kannibaal van Milwaukee. Mannen die je niet eens zouden opvallen als je ze op straat tegenkwam. Maar zij waren wel de lievelingskinderen van de duivel.

Wat zou Charlie Manson in mijn plaats hebben gedaan als hij zulke armzalige volgelingen had gehad?

‘Meester, we willen met je praten... We hebben eens nagedacht over de sekte...’ overviel Edoardo Sambreddero, bijgenaamd Zombie, hem. Zombie was de vierde van de groep, een lange darm die niet tegen knoflook, chocola en koolzuurhoudende frisdrank kon. Hij leed aan aangeboren oesophagitis. Hij hielp zijn vader met het monteren van elektrische installaties in Manziana. ‘Feitelijk bestaan wij als sekte niet.’

Saverio vermoedde waar zijn aanhanger heen wilde, maar deed alsof hij het niet begreep. ‘Wat bedoel je?’

‘Hoe lang geleden hebben wij de bloedeed afgelegd?’

Saverio haalde zijn schouders op. ‘Dat zal een paar jaar geleden zijn geweest.’

‘Op internet staat bijvoorbeeld nooit iets over ons. Maar over de Kinderen van de Apocalyps wordt wel heel veel geschreven,’ fluisterde Silvietta met zo’n zacht stemmetje dat niemand haar hoorde.

Zombie wees met een soepstengel naar zijn baas. ‘Wat hebben we in al die tijd feitelijk gedaan?’

‘Van al die dingen die jij had beloofd, wat hebben we daarvan feitelijk gedaan?’ sloot Murder zich aan. ‘Mensenoffers ho maar, en je had gezegd dat we er heel veel zouden brengen. En die initiatieriten met maagden? En die satanische orgieën?’

‘Maar we hebben wel een mensenoffer gebracht, en hóé,’ preciseerde Saverio geïrriteerd. ‘Het is misschien niet helemaal gelukt, maar we hebben het wel gedaan. En ook een orgie.’

==

Een jaar daarvoor, in november, had Murder in de trein naar Rome Silvia Butti leren kennen, een forensenstudente aan de faculteit Psychologie. Ze hadden allerlei gemeenschappelijke belangstellingen: liefde voor Lazio, horrorfilms, Slayer en Iron Maiden oftewel de good old heavy metal uit de jaren tachtig. Ze waren gaan chatten op msn en zagen elkaar elke zaterdagmiddag op de Via del Corso.

Saverio kwam met het idee om Silvia Butti in het bos bij Sutri te offeren aan Satan.

Er was echter een probleem. Het slachtoffer moest maagd zijn.

Murder had zijn woord gegeven. ‘Ik heb alles geprobeerd, maar toen ik haar wilde neuken, was er geen sprake van.’

Zombie was gaan lachen. ‘Is het misschien in je hoofd opgekomen dat ze helemaal geen zin had om te neuken met een vetzak als jij?’

‘Eikel, ze heeft zelf gekozen voor kuisheid. Dat meisje is honderd procent maagd. En sorry hoor, maar stel dat ze het niet is, wat gebeurt er dan?’

Saverio, leider en theoreticus van de groep, was bezorgd. ‘Nou, dat zou behoorlijk erg zijn. Dan zou het offer geen zin hebben, of erger nog, dan zou het zich zelfs tegen ons kunnen keren. Als de hellemachten niet tevreden zijn, kunnen ze ons aanvallen en vernietigen.’

Na urenlang discussiëren en speuren op internet hadden de Beesten besloten dat de ongereptheid van het slachtoffer geen voorwaarde was. Vervolgens waren ze een plan gaan bedenken.

Murder had Silvia Butti uitgenodigd om een hapje te eten in Oriolo Romano. Daar, bij kaarslicht, had hij haar verwend met rijstballetjes, stokvis en een enorm glas bier waar hij drie tabletjes rohypnol in had opgelost. Aan het eind van de maaltijd kon de studente amper op haar benen staan en brabbelde ze onbegrijpelijke woorden. Murder had haar in de auto getild en met de smoes dat ze naar het meer van Bracciano gingen om te kijken hoe de zon opkwam, had hij haar meegenomen naar het bos bij Sutri. Daar hadden de Beesten van Abaddon van blokken tufsteen een offeraltaar opgericht. Het half bewusteloze meisje was uitgekleed en op het altaar gelegd. Saverio had de Boze aangeroepen, een kip de kop afgehakt en het bloed over het naakte lichaam van de studente gesprenkeld, waarna ze haar allemaal hadden genomen. Vervolgens hadden ze een gat gegraven en haar daar levend in begraven. De rite was voltrokken en de sekte was begonnen aan zijn reis naar de duistere territoria van het Kwaad.

Het probleem had zich drie dagen later voorgedaan. De Beesten kwamen juist uit bioscoop Flamingo, waar ze Doe deze deur niet open: het begin hadden gezien, toen ze op Silvia stuitten. Het meisje zat op een bankje in het plantsoen een broodje te eten. Ze herinnerde zich niet veel van de avond, maar had wel het gevoel dat het gezellig was geweest. Ze vertelde dat ze, toen ze onder de grond wakker was geworden, was gaan graven tot ze boven kwam.

Saverio had haar in de sekte opgenomen als officiële priesteres. Een paar weken later verloofde ze zich met Murder.

==

‘Ja, dat is waar, jullie hebben een orgie gehad,’ giechelde Silvietta verlegen. ‘Dat hebben jullie me wel honderd keer verteld.’

‘Ja, maar jij was geen maagd. En dus is de mis feitelijk niet gelukt...’ zei Zombie.

‘Maar hoe konden jullie nou denken dat ik maagd was? Mijn eerste relatie...’

Saverio onderbrak haar. ‘Hoe dan ook, het was een satanische rite...’

Zombie wilde van onderwerp veranderen. ‘Oké, genoeg over het offer. Wat hebben we nog meer gedaan?’

‘We hebben een paar schapen gekeeld, geloof ik. Of niet?’

‘En verder?’

Mantos verhief ongewild zijn stem. ‘En verder? En verder? Verder hebben we die graffiti aangebracht op het viaduct van Anguillara Sabazia!’

‘Toe maar! Wist je dat Paolino samen met die gasten in Pavia een non de buik hebben opengesneden?’

Het enige wat de leider van de Beesten van Abaddon kon doen, was een glas water achteroverslaan.

‘Mantos? Hoor je wat ik zeg?’ Murder zette zijn hand naast zijn mond. ‘Ze hebben een non van achtenvijftig de buik opengesneden.’

Saverio haalde zijn schouders op. ‘De gebruikelijke flauwekul. Paolo wil ons jaloers maken, hij heeft er spijt van dat hij ons heeft verlaten.’ Maar hij had het gevoel dat het helemaal geen flauwekul was.

‘Kijk jij soms nooit televisie?’ vervolgde Murder meedogenloos. ‘Weet je nog die non uit Caianello, die onthoofd is teruggevonden in de buurt van Pavia?’

‘Nou en?’

‘Dat waren de Kinderen van de Apocalyps. Ze hebben haar opgepikt bij een bushalte en vervolgens heeft Kurtz haar met een dubbele bijl onthoofd.’

Saverio had een hekel aan Kurtz, de leider van de Kinderen van de Apocalyps van Pavia. Altijd het beste jongetje van de klas. Altijd degene die de heftigste dingen deed. Bravo, Kurtz! Complimenten! Jij bent de beste!

Saverio streek met zijn hand over zijn gezicht. ‘Goed, jongens... Jullie moeten ook bedenken dat ik een heel zware tijd achter de rug heb. De geboorte van de tweeling, die verdomde hypotheek op het nieuwe huis.’

‘Hoe gaat het eigenlijk met de kleintjes?’ vroeg Silvietta.

‘Eén brok spijsverteringskanaal. Eten en kakken. En ’s nachts gunnen ze ons geen moment rust. Ze hebben nu rodehond. Plus dat Serena’s vader is geopereerd aan zijn heup en de hele meubelmakerij nu op mij neerkomt. Vertellen jullie mij maar eens hoe ik dan nog tijd moet vinden om iets te organiseren voor de sekte.’

‘Luister, heb je in de winkel nog wat aanbiedingen staan? Ik moet een driepersoonsslaapbank hebben, mijn kat heeft mijn oude kapotgemaakt,’ vroeg Zombie.

De leider van de Beesten luisterde niet, hij dacht aan Kurtz Minetti. Een dwerg. Banketbakker van beroep. Eerder had hij al eens een vertegenwoordiger in huishoudelijke apparaten in brand gestoken en nu had hij een non onthoofd.

‘Hoe dan ook, jullie zijn ondankbare honden,’ en hij wees ze een voor een aan. ‘Ik werk me in het zweet voor deze sekte. Als ik er niet was om jullie in te wijden in de cultus van de onderwereld, dan zouden jullie nu nog steeds Harry Potter lezen.’

‘Jawel, Saverio, maar jij moet ons ook begrijpen. Wij geloven in de groep, maar zo gaat het niet langer.’ Murder knabbelde zenuwachtig aan een soepstengel. ‘Laten we de sekte vergeten en gewoon vrienden blijven.’

Tot het uiterste getergd, sloeg de leider van de Beesten met zijn handen op tafel. ‘We doen het volgende: geef me een week de tijd; één week kun je niemand ontzeggen.’

‘Wat ga je dan doen?’ vroeg Silvietta, bijtend op haar lip-piercing.

‘Ik denk aan een heftige actie. Een levensgevaarlijke missie...’ Hij pauzeerde even. ‘Maar dan mogen jullie je niet terugtrekken, want jullie hebben wel mooie praatjes, maar als het erop aankomt...’ Hij zette een huilerig stemmetje op. ‘Sorry, ik kan niet... Ik heb wat problemen thuis... Mijn moeder voelt zich niet lekker... Ik moet werken.’ En hij keek met een veelbetekenende blik naar Zombie, die schuldbewust het hoofd boog boven zijn bord. ‘Niet dus. Iedereen neemt dezelfde risico’s.’

‘Maar kun je er alvast iets over loslaten?’ vroeg Murder voorzichtig.

‘Nee! Ik kan jullie alleen vertellen dat het een actie is waardoor wij in één klap boven aan de hitlijst van satanische sektes in Italië zullen komen te staan.’

Silvietta greep hem bij zijn pols. ‘Mantos, alsjeblieft, vertel ons ietsjepietsje meer. Ik ben zo nieuwsgierig...’

‘Nee, nee, en nog eens nee! Jullie moeten rustig afwachten. Als ik over een week niet met een serieus plan kom, dan is het bedankt en tot ziens, dan schudden we elkaar de hand en heffen de sekte op. Goed?’

De volgelingen bogen het hoofd. De leider hief zijn blik naar het plafond en spreidde zijn armen.

‘Wie is jullie charismatische vader?’

‘Jij!’ riepen de Beesten in koor.

‘Wie heeft de Tafelen van het Kwaad geschreven?’

‘Jij!’

‘Wie heeft jullie de Liturgie van de Duisternis geleerd?’

‘Jij!’

‘Wie heeft de pappardelle met konijnragout besteld?’ vroeg de ober met een aantal dampende borden op zijn armen.

‘Ik!’ Saverio stak een hand uit.

‘Niet aanraken, ze zijn heet.’

De leider van de Beesten van Abaddon ging zitten en begon zwijgend te eten.

==

==

2.

==

Zo’n vijftig kilometer van Pizzeria Jerry 2 vandaan, in Rome, de hoofdstad van Italië, ploeterde een kleine Vespa met drie versnellingen tegen de Monte Mario op. Achter het stuur zat de bekende schrijver Fabrizio Ciba. De scooter stopte voor het verkeerslicht en sloeg bij groen licht de Via della Camilluccia in. Na twee kilometer remde hij af voor een ijzeren hek dat wijd openstond. Naast het hek hing een koperen bord waarop stond: villa malaparte.

Ciba schakelde naar de eerste versnelling en wilde juist de lange, met grind bedekte oprijlaan die naar de villa voerde in rijden, toen er een in een grijs flanellen pak geperste primaat voor hem verscheen. ‘Meneer! Pardon, meneer! Waar gaat u heen? Hebt u een uitnodiging?’

De schrijver zette zijn schotelvormige helm af en begon in de zakken van zijn gekreukelde jasje te zoeken. ‘Nee... Ik geloof niet dat ik die bij me heb... Zeker vergeten.’

De man ging wijdbeens voor hem staan. ‘Dan mag u niet naar binnen.’

‘Maar ik ben uitgenodigd voor...’

De uitsmijter haalde een papier tevoorschijn en zette een brilletje met rood montuur op. ‘Hoe zei u dat uw naam was?’

‘Dat heb ik niet gezegd. Ciba. Fabrizio Ciba.’

De man bewoog hoofdschuddend zijn wijsvinger langs de gastenlijst.

Hij heeft me niet herkend. Fabrizio vond het niet eens zo heel erg. Het was duidelijk dat de primaat geen verstand had van literatuur, maar verdorie, keek hij dan ook geen televisie? Ciba presenteerde een programma getiteld Misdaad & Straf. Elke woensdagavond op rai 3. Juist voor dit soort gevallen.

‘Het spijt me. Uw naam staat niet op de lijst.’

De schrijver was gekomen om de nieuwe roman van de Nobelprijswinnaar voor de literatuur, Sarwar Sawhney, te presenteren. Een leven in de wereld, uitgegeven door Martinelli, zijn eigen uitgeverij. Sawhney was drieënzeventig en had de prijs van de Zweedse Academie ontvangen na twee boeken te hebben geschreven die net zo belangrijk waren als het handboek privaatrecht. Ciba zou de presentatie leiden samen met Gino Tremagli, hoogleraar Anglo-Amerikaanse literatuur aan de universiteit van Rome, maar die ouwe blaaskaak was alleen uitgenodigd om de avond een officieel tintje te geven. Fabrizio had de taak om de geheime krochten van de roman uit te benen en te voeren aan het Romeinse publiek, dat erom bekendstaat erg hongerig naar cultuur te zijn.

Ciba begon nu echt nijdig te worden. ‘Luister eens. Als jij die lijst laat voor wat-ie is en je kijkt op de uitnodiging, dat witte rechthoekige kaartje dat ik helaas niet bij me heb, dan zie je daarop mijn naam staan, want ik ben de presentator van deze avond. Als je wilt, ga ik nu weg. Maar als ze mij straks vragen waarom ik er niet was, dan zeg ik dat... Hoe heet je eigenlijk?’

Gelukkig kwam er een gastvrouw met kort blond haar en een donkerblauw colbertje toegesneld. Zodra ze haar lievelingsschrijver zag op die Vespa-oldtimer, met die rebelse bos haar en die grote groene ogen, zeeg ze bijna neer. ‘Laat hem erdoor! Laat hem erdoor!’ riep ze met een schril stemmetje. ‘Zie je niet wie dat is? Dat is Fabrizio Ciba!’

En toen liep ze met van emotie verstijfde benen op de schrijver af. ‘Het spijt me verschrikkelijk. O god, wat een vreselijke blamage! Het spijt me echt ontzettend! Ik was even weg en toen was u er opeens... Het spijt me, o o, wat spijt het me... Ik...’

Fabrizio schonk het meisje een voldane glimlach.

De gastvrouw keek op haar horloge. ‘Het is al erg laat. Iedereen zal wel op u wachten. Ga, ga gauw alstublieft.’ Ze gaf de uitsmijter een por en terwijl Fabrizio langsreed, riep ze: ‘Wilt u alstublieft het boek na afloop voor me signeren?’

Ciba stalde de Vespa op de parkeerplaats en liep met de luchtige tred van een middenafstandsloper naar de villa.

Een fotograaf, verdekt opgesteld tussen de laurierstruiken, sprong de beboomde laan op en rende hem tegemoet. ‘Fabrizio! Fabrizio, weet je nog wie ik ben?’ Hij begon hem te achtervolgen. ‘We hebben samen gegeten in Milaan, in dat eethuisje... Het Schippersgezelschap... Ik had je uitgenodigd in mijn dammuso op Pantelleria en je zei dat je misschien zou komen...’

De schrijver trok een wenkbrauw op en bekeek de halfkale freak die bedolven was onder fototoestellen. ‘Natuurlijk weet ik het nog...’ Hij had geen idee wie hij was. ‘Maar ik ben al laat, sorry. Andere keer. Er wordt op me gewacht...’

De fotograaf bleef aandringen. ‘Luister, Fabrizio, toen ik mijn tanden poetste kreeg ik een fantastisch idee: ik wil een paar shots van je maken op een illegale vuilstortplaats.’

Voor de hoofdingang van Villa Malaparte stonden redacteur Leopoldo Malagò en hoofd van de pr-afdeling, Maria Letizia Calligari, druk te gebaren dat hij moest opschieten.

De fotograaf probeerde hem met die vijftien kilo apparatuur om zijn nek strompelend bij te houden, maar gaf niet op. ‘Het is iets heel bijzonders... cool... het afval, de ratten, de meeuwen... Zie je ’t voor je? Het opinieblad Venerdí di Repubblica...’

‘Sorry, andere keer.’ En hij wierp zich tussen het tweetal bij de deur.

De fotograaf boog uitgeput voorover terwijl hij op zijn milt drukte. ‘Mag ik je een dezer dagen bellen?’

De schrijver nam niet de moeite hem te antwoorden.

‘Fabrizio, wat ben je weer een... Die Indiër is al een uur geleden gearriveerd. Die eikel Tremagli wilde al zonder jou beginnen.’ Malagò duwde hem naar de zaal, terwijl mevrouw Calligari mopperend zijn overhemd in zijn broek stopte: ‘Kijk nou toch hoe je eruitziet! Je lijkt wel een landloper. De zaal zit vol. De burgemeester is er zelfs. Doe je gulp dicht.’

Fabrizio Ciba was eenenveertig jaar, maar voor iedereen de jonge schrijver. Dat bijvoeglijk naamwoord, dat regelmatig in de krant en andere media werd herhaald, had een wonderbaarlijke uitwerking op zijn uiterlijk. Fabrizio zag er niet ouder uit dan tweeëndertig. Hij was mager en gespierd zonder naar de sportschool te gaan. Hij was elke avond dronken maar zijn buik was nog steeds zo plat als een tafel.

Compleet het tegengestelde was zijn redacteur, Leopoldo Malagò, genaamd Leo. Malagò was vijfendertig maar je zou hem op zijn zachtst gezegd vijfenveertig geven. Hij had zijn haar al op jonge leeftijd verloren, maar er waren een paar dunne donshaartjes aan zijn schedel blijven vastzitten. Zijn wervelkolom stond scheef en volgde de kromming van de Philippe Starckstoel waarop hij tien uur per dag doorbracht. Zijn wangen hingen slap omlaag en bedekten als een barmhartig toneelgordijn zijn driedubbele onderkin. Hij was zo slim geweest om zijn baard te laten staan, maar die was niet zo dichtbegroeid dat alle heuvels en dalen helemaal bedekt werden. Hij had een opgezette buik alsof hij met een compressor was opgepompt. Uitgeverij Martinelli beknibbelde niet op de kosten voor voedsel van haar redacteuren. Dankzij een speciale creditcard konden zij zich volstouwen in de beste en duurste restaurants en daarbij auteurs, zondagsschrijvers, dichters en journalisten uitnodigen voor werkschranspartijen. Het resultaat van dat beleid was dat de redacteuren van Martinelli een stel vetgemeste fijnproevers was met enorme hoeveelheden cholesterolmoleculen die ongestoord door hun aderen navigeerden. Kortom, ondanks zijn schildpadbrilletje, zijn baard die hem deed lijken op een Sefardische Jood uit New York en zijn soepele moerasgroene pakken, moest Leo het bij zijn amoureuze veroveringen hebben van zijn macht, zijn gewetenloosheid en zijn stompzinnige koppigheid. Dat gold niet voor de vrouwen bij Martinelli. Ze kwamen de uitgeverij binnen als kleurloze secretaresses en ondergingen tijdens hun staat van dienst voortdurende transformaties dankzij de enorme investeringen in hun persoon. Op hun vijftigste waren het kille stoten zonder leeftijd, vooral als ze een pr-functie vervulden. Maria Letizia Calligari was daar een prachtig voorbeeld van. Niemand wist hoe oud ze was. Sommigen zeiden dat ze zestig was maar er jonger uitzag, anderen zeiden dat ze dertig was maar er ouder uitzag. Ze had nooit identiteitspapieren bij zich. Kwade tongen beweerden dat ze geen auto reed om geen rijbewijs te hoeven hebben. Voor het Verdrag van Schengen ging ze altijd alleen naar de boekenbeurs in Frankfurt zodat ze aan niemand haar paspoort hoefde te laten zien. Maar één keer had ze toch een fout gemaakt. Op een avond tijdens de Salone del Libro in Turijn had ze zich laten ontvallen dat ze Cesare Pavese persoonlijk had gekend.

‘Denk erom, Fabrizio, ga die arme Tremagli niet meteen bestoken,’ smeekte Maria Letizia.

‘Toe, vooruit. Laat die lieverdjes maar eens een poepje ruiken.’ Malagò duwde Fabrizio naar de vergaderzaal.

Ciba had een trucje om zichzelf op te laden wanneer hij de arena betrad. Hij dacht aan Muhammad Ali, de grote bokser, aan hoe die schreeuwde en terwijl hij naar de ring liep zichzelf ophitste met: ‘Ik vermorzel hem! Ik geef hem niet eens de tijd om me te zien, want dan ligt hij al gestrekt op de mat.’ Hij maakte twee sprongetjes op de plaats. Hij liet zijn nekwervels kraken. Hij haalde zijn handen door zijn haar. En opgeladen als een batterij liep hij de grote, met fresco’s versierde zaal in.

==

==

3.

==

De leider van de Beesten van Abaddon zat achter het stuur van zijn Ford Mondeo in het verkeer dat richting Capranica stroomde. Op dat stuk van de weg bleven de winkelcentra laat open en was er altijd vertraging. Over het algemeen vond Saverio het niet erg om in de file te staan, dat was het enige moment van de dag dat hij in alle rust kon nadenken over zijn eigen dingen. Maar nu was hij veel te laat. Serena zat met het eten op hem te wachten. En hij moest ook nog langs de apotheek om koortswerende middelen te halen voor de tweeling.

Hij dacht terug aan de bijeenkomst. Erger had het niet kunnen verlopen en toch had hij zich zoals gewoonlijk weer in de nesten gewerkt. Waarom had hij tegen de Beesten gezegd dat hij de sekte zou ontbinden als hij niet binnen een week met een plan zou komen? Hij had nog helemaal geen ideeën en om een satanische actie voor te bereiden, had je tijd nodig, dat weet iedereen. De afgelopen periode had hij geprobeerd een missie te verzinnen, maar hij had niets kunnen bedenken. In de meubelmakerij was de uitverkoopmaand een ware slachting geweest. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat had hij daar opgesloten gezeten met die oude dweil, die al boven op je sprong als je probeerde te ademen.

Eerlijk gezegd had hij wel een ideetje gehad: het kerkhof van Oriolo Romano schenden. Op papier was het een mooie actie, en als het op de juiste wijze werd uitgevoerd, kon het echt iets leuks worden. Maar bij nader inzien had hij toch maar besloten ervan af te zien. Voor het kerkhof was het een voortdurend komen en gaan van auto’s, dus moest je er midden in de nacht naar binnen gaan. De muur eromheen was meer dan een meter tachtig hoog en was bedekt met flessenscherven. Bij de toegangshekken stonden altijd hangjongeren die elkaar daar ontmoetten en soms kwam er zelfs een bestelbusje dat shit verkocht. De bewaker, een voormalig carabiniere die niet goed wijs was, woonde op het kerkhof. Je moest stil te werk gaan, maar om grafstenen te lichten, de kisten uit de grond te tillen, de beenderen te pakken en die op te stapelen was het onvermijdelijk dat je een beetje lawaai zou moeten maken. Saverio had er ook aan gedacht om de ex-carabiniere ondersteboven te kruisigen op het praalgraf van de familie van zijn echtgenote, Serena, de Mastrodomenico’s.

Te veel gedoe.

Zijn gsm ging af. Op het display stond: serena.

Saverio Moneta had de gebruikelijke smoes gebruikt: het potje voor het toernooi van Dungeons & Dragons. Al enige tijd zei hij, om zijn satanische activiteiten geheim te houden, tegen Serena dat hij een kampioen was in rollenspellen. Het verhaal zou niet lang meer standhouden. Serena was achterdochtig, bestookte hem almaar met vragen, wilde weten met wie hij speelde, of hij had gewonnen... Om haar rustig te houden had hij een keer thuis een net-alsof-potje gespeeld met de Beesten. Maar toen zijn vrouw Zombie, Murder en Silvietta had gezien, was ze juist nog argwanender geworden in plaats van gerustgesteld te zijn.

Hij haalde diep adem en nam op. ‘Schat, ik weet het, ik ben te laat, maar ik ben onderweg. Het verkeer zit muurvast. Er zal wel een ongeluk zijn gebeurd.’

Serena antwoordde met haar gebruikelijke fijngevoeligheid. ‘Hé, heb jij soms je hersens ingeslikt?’

Saverio zakte dieper weg in de stoel van zijn Mondeo. ‘Hoezo? Wat heb ik gedaan?’

‘Er is hier iemand van dhl met een enorm pakket. Hij wil driehonderdvijftig euro hebben. Hij zegt dat het voor jou is. Moet ik betalen?’

O god, de Durendal is aangekomen.

Hij had op eBay een getrouwe kopie gekocht van het zwaard van ridder Roeland, de paladijn van Karel de Grote. Volgens de overlevering zou het zwaard ooit hebben toebehoord aan Hector van Troje. Maar de portier van het appartementengebouw waar ze woonden, die Mariano met zijn hersenbeschadiging, had het pakket moeten onderscheppen. Serena mocht niets weten van het zwaard.

‘Ja, ja, doe maar, ik betaal je terug zodra ik thuis ben,’ zei Saverio met geveinsde kalmte.

‘Ben je helemaal gek geworden? Driehonderdvijftig euro! Wat heb je in godsnaam gekocht?’ Vervolgens richtte Serena zich tot de bezorger van dhl: ‘Wilt u mij alstublieft zeggen wat er in die doos zit?’

Terwijl zijn maagwanden werden geteisterd door rondspuitend maagzuur, vroeg de grootmeester van de Beesten van Abaddon zich af waarom hij in hemelsnaam had gekozen voor zo’n vernederend leven. Hij was een satanist. Een man die werd aangetrokken door het onbekende, door de duistere kant van de dingen. Maar op dit moment was er niets duisters of onbekends in zijn leven te bekennen, behalve dan de reden waarom hij in de armen van die feeks was gedreven.

‘Nou, wat zit er in die doos?’ vroeg Serena aan de man van dhl.

In de verte hoorde hij de stem van de bezorger. ‘Mevrouw, het is al laat. Leest u de pakbon maar, daar staat het op.’

Intussen bonkte Saverio met zijn achterhoofd tegen de hoofdsteun en mompelde: ‘Wat een teringzooi... wat een teringzooi...’

‘Hier staat dat het afkomstig is van The Art of War in Caserta... Een zwaard?’

Saverio hief zijn ogen ten hemel en deed zijn best om niet te gaan schreeuwen.

‘Wat moet jij met een zwaard?’

Mantos schudde zijn hoofd. Zijn rechterpupil werd naar een enorm bord langs de kant van de weg getrokken.

het zilverhuis. bruidslijsten.

unieke exclusieve zilveren geschenken.

‘Het is een cadeau, Serena. Een verrassing. Snap je?’ Zijn stem was een paar octaven gestegen.

‘Voor wie dan? Ik geloof dat je gek bent geworden.’

‘Hoezo voor wie? Voor wie zou dat kunnen zijn? Kun je dat niet raden?’

‘Weet ik veel...’

‘Voor je vader!’

Even was het stil. ‘Mijn vader? Wat moet die met een zwaard?’

‘Wat die met een zwaard moet? Boven de open haard hangen natuurlijk!’

‘Boven de open haard? Je bedoelt in de bergen? In het chalet in Roccaraso?’

‘Goed zo.’

Serena’s stem werd meteen vriendelijker. ‘Joh... Zoiets liefs had ik van jou nooit verwacht. Schatje toch, soms verbaas je me.’

‘Ik moet nu ophangen, want je mag niet mobiel bellen in de auto.’

‘Goed. Maar kom wel meteen naar huis.’

Saverio verbrak de verbinding en gooide zijn gsm in het dashboardkastje.

==

==

4.

==

De vergaderzaal van Villa Malaparte was tot de nok toe gevuld met mensen. Velen van hen stonden in de zijgangen. Een paar studenten zaten in kleermakerszit op de grond voor de tafel van de gespreksdeelnemers. Anderen waren neergestreken op de vensterbanken. Raar dat er niemand aan de Murano-kroonluchters hing.

Onmiddellijk nadat de eerste fotograaf de schrijver in het vizier had gekregen, begonnen de camera’s te flitsen. Driehonderd hoofden draaiden zich om en even was het stil. Toen steeg er langzaam een gemompel op.

Ciba liep verder en voelde zeshonderd observerende ogen op zich gericht. Even draaide hij zich om, boog zijn hoofd, raakte zijn oorlelletje aan en zette een angstige blik op in een poging wat onhandig en verlegen over te komen. Een soort alien die geteleporteerd was vanuit de grotten van Venus. De lichaamstaal die hij uitzond was simpel: Ik ben de grootste schrijver op aarde en toch kan het mij ook gebeuren dat ik te laat kom, want ondanks alles ben ik een heel gewoon mens, net als jullie. Hij zag er precies uit zoals hij wilde overkomen. Jong, gekweld, zijn hoofd in de wolken. Met zijn versleten tweed jasje, dat hij bewaarde in een jampot zodat het goed in de kreukels zou blijven, de mouwen opgetrokken tot boven de ellebogen, zijn uitgezakte en twee maten te grote broek (die hij speciaal liet maken in een kibboets aan de Dode Zee), het gilet dat hij gekocht had in een kringloopwinkel in Portobello, zijn oude Churchschoenen die hij op de dag van zijn afstuderen had gekregen, zijn neus die net iets te groot was voor zijn gezicht en die opstandige bos haren die voor zijn groene ogen viel. Een ster. Een Engelse acteur met de gave te kunnen schrijven als een god.

Terwijl Fabrizio naar de sprekerstafel liep, bestudeerde hij de samenstelling van het publiek. Hij schatte zo’n tien procent autoriteiten, vijftien procent journalisten en fotografen, een dikke veertig procent studenten, sterker nog: vrouwelijke studenten die stijf stonden van de hormonen, en zo’n vijfendertig procent uitgezakte, vermoedelijk middelbare vrouwen. Vervolgens berekende hij hoeveel procent van deze brave lieden zijn boek en dat van de Indiër tegen hun borst geklemd hielden. Makkelijk. Het zijne was korenblauw met de titel mooi in bloedrood, dat van de Indiër was wit met zwarte letters. Meer dan tachtig procent was blauw! Hij perste zich door de laatste kluwen toehoorders heen. Sommigen schudden hem de hand, anderen gaven hem een broederlijke schouderklop, alsof hij zojuist was teruggekeerd van Expeditie Robinson.

Eindelijk was hij bij de tafel van de sprekers. De Indiase schrijver zat in het midden. Hij leek op een schildpad zonder schild en droeg een witte tuniek en een bril met zwart montuur. Hij had een bedaard gezicht en waterige oogjes die te ver uit elkaar stonden. Een tapijt van zwart haar dat met brillantine naar achteren was getrokken, hielp hem om niet op een Egyptische mummie te lijken. Toen hij Fabrizio zag, boog de Indiër licht het hoofd en bracht zijn handpalmen tegen elkaar ter begroeting. Maar wie als een magneet Ciba’s aandacht naar zich toe trok, was het vrouwelijke schepsel dat naast Sawhney zat. Een jaar of dertig. Gemengd bloed. Half Indiaas, half blank. Ze kon model zijn, hoewel dat brilletje op haar wipneusje haar iets schooljuffigs gaf. Haar lange haar werd nonchalant bijeengehouden door een Chinees eetstokje. Warrige teerkleurige lokken vielen rond haar magere hals. Een kleine volle mond, lui halfopen, rustte als een rijpe pruim op haar puntige kin. Ze droeg een wit linnen bloesje dat net voldoende openstond om een decolleté te laten zien dat niet te klein en niet te overvloedig was.

Maatje 75B, schatte Fabrizio.

Haar bronskleurige armen eindigden in smalle polsen, bedekt met zware koperen armbanden. Haar vingers daarentegen eindigden in zwart gelakte nagels. Terwijl Fabrizio op zijn plaats ging zitten, gluurde hij onder de tafel om te zien of ze daar ook in orde was. Elegante benen staken uit een donkere rok. Haar magere voeten waren gehuld in Griekse sandalen en haar tenen waren bedekt met dezelfde zwarte lak als haar vingers. Wie was deze godin die van de Olympus was gevallen?

Tremagli, die uiterst links zat, keek streng op van zijn papieren. ‘Goed, meneer heeft zich ook verwaardigd te komen...’ Hij staarde demonstratief op zijn horloge. ‘Dan denk ik dat we nu kunnen beginnen. Als u het daarmee eens bent, natuurlijk.’

‘Mee eens.’

==

Fabrizio Ciba vond de geachte professor Tremagli op zijn zachtst gezegd een lul. Hij had Ciba nooit aangevallen met zijn vileine recensies, maar hij had hem ook nooit geprezen. Voor professor Tremagli bestond het werk van Ciba eenvoudigweg niet. Wanneer hij sprak over de betreurenswaardige stand van de huidige Italiaanse literatuur, begon hij een hele serie zondagsschrijvertjes te prijzen die alleen hij kende en die blij mochten zijn als ze vijftienhonderd exemplaren verkochten. Nooit een toespeling, nooit enig commentaar op Fabrizio. Uiteindelijk had hij op een dag in de Corriere della Sera op de rechtstreekse vraag ‘Professor, hoe verklaart u het fenomeen Ciba?’ geantwoord: ‘Als we hem een fenomeen moeten noemen, dan is hij een fenomeen van voorbijgaande aard, zo’n storm waar meteorologen voor waarschuwen maar die vervolgens overwaait zonder enige schade aan te richten.’ En hij had gepreciseerd: ‘Maar ik heb hem niet echt aandachtig gelezen.’

Fabrizio was gaan schuimbekken als een dier met hondsdolheid en had zich op de computer gestort om een felle reactie te schrijven die op de voorpagina van la Repubblica moest verschijnen. Maar toen zijn woede was gezakt, had hij het bestand gewist.

De belangrijkste stelregel van elke echte schrijver is: nooit, maar dan ook echt helemaal nooit, zelfs niet op je sterfbed, zelfs niet onder marteling, reageren op beledigingen. Iedereen verwacht dat jij in de valkuil loopt en reageert. Niet doen. Je moet onaantastbaar zijn als een edelgas en afstandelijk als een Alpha Centauri.

Maar hij had wel zin gekregen om die ouwe bij zijn huis op te wachten en op zijn kop te rammen alsof het een Afrikaanse trommel was. Wat een genot zou dat zijn geweest. Dan zou hij zijn faam van vervloekte schrijver hebben geconsolideerd, als iemand die op literaire beledigingen reageert met zijn handen, zoals echte mannen doen, en niet als een suffe intellectueel met een zuur antwoordje ergens op pagina twee van de boekenbijlage. Alleen was Tremagli zeventig en zou hij er midden op de Viale Somalia in blijven.

==

Tremagli begon op hypnotiserende toon een lezing te houden over de Indiase literatuur, die begon bij de eerste teksten in het Sanskriet die dateren van 2000 v.Chr. en waren gevonden in de rotsgraven van Jaipur. Fabrizio berekende dat hij minstens een uur nodig zou hebben om uiteindelijk bij 2000 n.Chr. uit te komen. Als eersten zouden de uitgezakte middelbare huisvrouwen onder algehele narcose zijn, vervolgens de autoriteiten en dan pas de rest, Fabrizio zelf en de Indiase schrijver incluis.

Ciba zette een elleboog op de tafel en legde zijn voorhoofd in zijn handpalm, in een poging drie handelingen tegelijkertijd uit te voeren:

1) checken wie de aanwezige autoriteiten waren;

2) erachter komen wie de godin was die naast hem zat;

3) bedenken wat hij zou gaan zeggen.

De eerste handeling werkte hij vlug af. Op de tweede rij zat uitgeverij Martinelli in vol ornaat: bestuursvoorzitter Federico Gianni, algemeen directeur Achille Pennacchini, commercieel directeur Giacomo Modica, en een stoet redacteuren, onder wie Leo Malagò. Plus de hele harem van de pr-afdeling. Zelfs Gianni had de moeite genomen om helemaal vanuit Genua over te komen, wat wilde zeggen dat het boek van de Indiër belangrijk voor ze was. Wie weet, misschien hoopten ze er een paar exemplaren van te verkopen.

Op de eerste rij herkende hij de wethouder van cultuur, een televisieregisseur, een paar acteurs, een rijtje journalisten en andere gezichten die hij al duizend keer had gezien zonder te weten waar en wanneer.

Op de tafel stonden bordjes met de namen van de deelnemers erop. De godin heette Alice Tyler. Ze mompelde de vertaling van de speech van Tremagli in het oor van Sarwar Sawhney. Met gesloten ogen knikte de oude man met de regelmaat van een pendule. Fabrizio sloeg de roman van de Indiër open en ontdekte dat de vertaling van Alice Tyler was. Dus ze was niet alleen maar de tolk voor deze avond. Hij begon serieus te denken dat hij de vrouw van zijn leven had gevonden. Mooi als Naomi Campbell en intelligent als Margherita Hack.

Sinds enige tijd had Fabrizio Ciba de mogelijkheid in overweging genomen om een serieuze relatie met een vrouw te beginnen. Dat kon hem misschien helpen om zich te concentreren op zijn nieuwe roman, die drie jaar geleden was gestagneerd bij hoofdstuk twee.

Alice Tyler, Alice Tyler? Waar had hij die naam eerder gehoord?

Hij viel bijna van zijn stoel. Zij was dezelfde Alice Tyler die Roddy Elton, Irvin Parker, John Quinn en al het Schotse schrijversgespuis had vertaald.

Ze heeft ze vast allemaal ontmoet! Ze heeft gedineerd met Parker, die haar daarna in een Londens kraakpand heeft geneukt op het tapijt tussen uitgetrapte peuken, gebruikte spuiten en lege bierblikjes.

Een kwellende onzekerheid. Zou ze mijn boeken hebben gelezen? Hij moest het weten, nu, meteen, onmiddellijk. Het was een fysiologische behoefte. Als ze mijn boeken niet heeft gelezen en me niet op de televisie heeft gezien, zou ze kunnen denken dat ik zomaar iemand ben, dat ik zo’n middelmatig schrijvertje ben dat moet rondkomen van presentaties en culturele evenementen. Dat alles was onverdraaglijk voor zijn ego. Elke gelijkwaardige relatie, waarin hij dus niet de ster was, veroorzaakte bij hem onaangename bijwerkingen: droge mond, duizelingen, braken en diarree. Om haar het hof te maken zou hij alleen op zijn charme kunnen rekenen, op zijn vlijmscherpe ironie, op zijn onvoorspelbare intelligentie, maar niet op zijn boeken. Maar goed dat hij niet de mogelijkheid in overweging nam dat Alice Tyler zijn boeken wel had gelezen, maar ze allemaal slecht had gevonden.

En zo kwam hij bij het laatste punt, het meest netelige: waarover zou hij praten na dit oeverloze gezwets van die ouwe blaaskaak? De afgelopen weken had Ciba een paar keer geprobeerd het lijvige werk van de Indiër te lezen, maar na een stuk of tien pagina’s had hij de tv aangezet en was hij gaan kijken naar de atletiekkampioenschappen. Hij was vol goede wil geweest, maar het boek was zo dodelijk saai dat je er sufgekookte ballen van kreeg. Hij had een vriend gebeld, een fan van hem, een schrijver uit Catanzaro, een van die smakeloze en dienstbare personen die om hem heen zoemden in de hoop zich, net als kakkerlakken, te voeden met de kruimels van hun vriendschap. In tegenstelling tot de anderen was deze jongen echter behept met een zekere analytische geest en een, in bepaalde opzichten, sprankelende creativiteit. Iemand die hij misschien ooit in een verre toekomst zou kunnen laten publiceren bij Martinelli. Maar voorlopig vertrouwde hij deze vriend uit Catanzaro tweederangs klusjes toe, zoals het schrijven van zijn column voor een vrouwenweekblad, het vertalen van een tekst uit het Engels, onderzoek doen in de bibliotheek en, zoals in dit geval, het monster voor hem lezen en er een mooi leesverslag over schrijven dat hij binnen een kwartier kon omvormen tot een persoonlijke lezing.

Ciba haalde zo onopvallend mogelijk de drie velletjes die zijn vriend had volgeschreven uit zijn zak.

Fabrizio las in het openbaar nooit van papier. Hij improviseerde, liet zich inspireren door het moment. Hij was beroemd om dit talent, om de magische sensatie van spontaniteit die hij zijn toehoorders schonk. Zijn geest was een kweekvijver die vierentwintig uur per dag openstond. Zonder filter, zonder neerslag. Als hij begon met zijn monologen, luisterde iedereen geboeid: van de visser uit Mazara del Vallo tot de skileraar uit Cortina d’Ampezzo.

Maar die avond wachtte hem een bittere verrassing. Hij las de eerste drie regels van de samenvatting en verbleekte. Het ging over een familiesage van muzikanten. Allemaal door een ondoorgrondelijk noodlot gedwongen om de sitar te spelen. Generaties en generaties lang.

Hij pakte het boek van de Indiër. De titel luidde De samenzwering van de maagden. Waarom ging de samenvatting dan over Een leven in de wereld?

Een verschrikkelijk vermoeden. De vriend uit Catanzaro had zich vergist! Die eikel had het verkeerde boek gelezen.

Wanhopig verslond hij de flaptekst. Geen woord over sitars, maar wel over een groep vrouwen op de Andamanen.

Op dat moment was Tremagli klaar met zijn monoloog.

==

==

5.

==

Hij werd radeloos bij de gedachte dat de Durendal van driehonderdvijftig euro terecht zou komen boven de schoorsteenmantel van zijn schoonvader. Saverio Moneta had dat zwaard gekocht met het idee daarmee de bewaker van het kerkhof van Oriolo af te slachten, of het in ieder geval te gebruiken als offerwapen voor de bloedriten van de sekte.

De auto’s gingen voetstaps vooruit. Gekleurde feestverlichting sierde een rij palmbomen, beschadigd door de vorst, en weerkaatste op de kofferbakken van de Mercedessen en Jaguars die op de parkeerplaatsen van de autodealers stonden.

Er moet wel een heel groot ongeluk zijn gebeurd.

Saverio zette de radio aan en zocht de zender met de verkeersmeldingen. Een deel van zijn brein was onophoudelijk aan het werk om een andere actie te bedenken die hij aan Murder en de rest kon voorstellen.

Als we nou bijvoorbeeld eens pater Tonino vermoorden, die priester uit Capranica?

Opnieuw ging zijn gsm af. Alsjeblieft... Serena... Niet weer. Maar op het display verscheen: onbekend. Dat zou die oude kloothommel weleens kunnen zijn, die zijn nummer afschermde om hem te proberen te naaien.

Egisto Mastrodomenico, de vader van Serena, was zesenzeventig maar kon met mobieltjes en computers omgaan alsof hij een knul van zeventien was. Op zijn kantoor op de bovenste verdieping van Meubelmakerij De Tiroolse Meesters van de Bijl stond een batterij computers die verbonden waren aan videocamera’s, waar een casino in Las Vegas jaloers op zou zijn. De opbrengst van de vijftien verkopers werd de hele dag per camera gevolgd alsof het een realitysoap was. En Saverio, die hoofd van de afdeling Tiroolse Meubels was, had vier camera’s op zich gericht.

Nee, vanavond kan ik het niet opbrengen om naar hem te luisteren. Hij zette het volume van de autoradio hoger in de hoop dat de telefoon dan zou zwijgen.

Mantos haatte zijn schoonvader zo intens, dat hij er een spastisch colon van had gekregen. De oude Mastrodomenico greep elke gelegenheid aan om hem te vernederen, hem het gevoel te geven dat hij een rottig stuk onbenul was: een uitvreter die alleen maar in de meubelmakerij bleef werken omdat hij toevallig getrouwd was met zijn dochter. Hij beledigde hem niet alleen in het bijzijn van collega’s, maar ook ten overstaan van klanten. Een keer had hij hem tijdens de voorjaarsuitverkoop voor rund uitgescholden door de microfoon die door de hele meubelmakerij aanstond. De enige troost was te weten dat de klootzak vroeg of laat het loodje zou leggen. Dan zou alles anders worden. Serena was enig kind en hij zou de directeur van de meubelmakerij worden. Hoewel hij er sinds een tijdje aan twijfelde of die ouwe wel kón doodgaan. Hij had van alles gehad: zijn milt was verwijderd, er was een talgcyste uit een oor verwijderd waardoor hij bijna doof was geweest en hij had een blind oog als gevolg van een slijmvliesontsteking. Op zijn vierenzeventigste was hij met zijn Mercedes met tweehonderd kilometer per uur tegen een vrachtwagen geknald die stilstond bij een benzinepomp. Hij had drie weken in coma gelegen en was nog chagrijniger dan voordien ontwaakt. Vervolgens werd darmkanker geconstateerd, maar omdat hij oud was, kon de tumor zich niet uitbreiden. En alsof dat allemaal nog niet genoeg was, was hij tijdens de doop van de tweeling van de kerktrap gevallen, waarna Saverio hem ’s ochtends naar het werk en ’s avonds weer naar huis moest brengen.

De gsm bleef rinkelen en trillen in het dashboardkastje naast de versnellingspook.

‘Donder toch op!’ gromde hij, maar het vervloekte schuldgevoel dat in zijn chromosomen zat ingebakken gebood hem op te nemen. ‘Pa?’

‘Mantos.’

Het was niet de stem van zijn schoonvader. En hij kende de satanische identiteit ervan niet.

‘Met wie spreek ik?’

‘Kurtz Minetti.’

Bij het horen van de naam van de hogepriester van de Kinderen van de Apocalyps sloot Saverio Moneta zijn ogen en deed ze weer open, kneep zijn rechterhand om het stuur en zijn linkerhand om de gsm, die echter als een nat stuk zeep uit zijn handen glibberde en tussen zijn benen belandde. Om het te pakken haalde hij zijn voet van de rem, waardoor de motor begon te hakkelen en daarna afsloeg. Achter hem werd getoeterd en Saverio schreeuwde tegen Kurtz: ‘Wacht even... Ik zit achter het stuur. Wacht even, dan ga ik langs de kant van de weg staan.’

Een man op een grote scooter met drie wielen tikte tegen de ruit. ‘Je bent een lul, weet je dat?’

Eindelijk lukte het Saverio om het mobieltje op te rapen, hij startte de motor en zette de auto aan de kant.

Wat wilde Kurtz Minetti van hem?

==

==

6.

==

Zodra Tremagli zijn speech had beëindigd, stond het publiek op uit de stoelen om de slapende benen te strekken en elkaar bemoedigend op de schouder te kloppen na zo’n inspannende proef te hebben doorstaan. Even hoopte Fabrizio Ciba nog dat dat het einde was, dat de professor alle tijd had verbruikt die voor de presentatie was uitgetrokken.

Tremagli keek naar Sawhney in de overtuiging dat die wat te zeggen zou hebben, maar de Indiër glimlachte en boog opnieuw zijn hoofd ten teken van groet. Toen was Fabrizio de lul. ‘Ik geloof dat u aan de beurt bent.’

‘Dank u.’ De jonge schrijver wreef in zijn nek. ‘Ik heb niet veel te zeggen.’ Vervolgens wendde hij zich tot het publiek. ‘Ik zie dat jullie wat vermoeid zijn. En ik weet dat daar een heerlijk buffet klaarstaat.’ Hij vervloekte zichzelf op het moment dat die woorden uit zijn mond kwamen. Hij had Tremagli publiekelijk beledigd, maar hij zag in de ogen van de toehoorders een goedkeurende glinstering die zijn woorden kracht bij zetten.

Hij zocht naar een begin, een willekeurige onzinopmerking als uitgangspunt. ‘Ahhh...’ Hij schraapte zijn keel. Hij tikte tegen de microfoon. Hij schonk zichzelf een glas water in en maakte zijn lippen nat. Geen effect. Zijn geest was een zwart scherm. Een lege schatkist. Een kil universum zonder sterren. Een blik kaviaar zonder inhoud. Die mensen waren uit alle delen van de stad hierheen gekomen, hadden het verkeer getrotseerd, geen parkeerplaats kunnen vinden, een halve vrije dag opgenomen omdat hij hier zou zijn. En hij had geen woord te zeggen. Hij keek naar zijn publiek. Het publiek dat aan zijn lippen hing. Het publiek dat zich afvroeg waar hij nog op wachtte.

The Quest for Fire. La guerre du feu.

Een vluchtig beeld van een oude Canadese film die hij ooit had gezien daalde als de heilige geest neer in zijn hoofd en prikkelde zijn hersenschors, die zwermen neurotransmitters afgaf, die terechtkwamen op receptoren, die klaarstonden om ze te ontvangen en zo de andere cellen van het centrale zenuwstelsel wakker te schudden.

‘Neem me niet kwalijk. Ik was even verzonken in een fascinerend beeld.’ Hij gooide zijn haren naar achteren en stelde de hoogte van de microfoon beter in. ‘Een zonsopgang. Een grauwe zonsopgang, ver weg, achthonderdduizend jaar geleden. Stenen. Zand. Drie kleine, behaarde wezens van anderhalve meter lang, gehuld in gazellehuiden, staan midden in een rivier. De stroom is genadeloos, het is niet zomaar een beekje, maar een rivier met alles erop en eraan. Zo’n waterloop die heel veel jaren later bevaren zou worden door gekleurde rubberboten met Amerikaanse gezinnen, uitgedost in opblaasbare zwemvesten.’ Fabrizio laste een technische pauze in. ‘Het laagstaande water is grijs en ijskoud. Ze moeten die rivier oversteken en zetten hun voeten geconcentreerd neer. Een van de drie, de grootste, die met zijn vlechten van haar en modder een beetje op een Jamaicaanse rasta lijkt, houdt een soort mand vast, iets wat gemaakt is van gevlochten twijgjes. Midden in de mand danst een vlammetje, een piepklein vlammetje, ten prooi aan de wind. Een heel klein vlammetje dat bijna uitgaat, dat voortdurend moet worden gevoed met het sprokkelhout en de gedroogde cactusbladen die de andere twee in hun armen geklemd houden. ’s Nachts houden ze, neergehurkt in een vochtige grot, om de beurt de wacht om het vlammetje brandend te houden. Ze slapen met één oog open en letten op dat het vuur niet uitgaat. Om hout te vinden, moeten ze de wilde dieren trotseren. Enorme angstaanjagende beesten. Sabeltandtijgers, wolharige mammoeten, monsterachtige gordeldieren met puntige staarten. Onze kleine voorouders staan niet boven aan de voedselketen. Ze hebben een goede plaats op de hitparade, maar boven hen staan een paar wezens met helemaal niet zo’n vriendelijk karakter. Die hebben messcherpe tanden, die hebben gif waarmee ze een nijlpaard in dertig seconden lam leggen. Het is een wereld vol doornen, stekels, angels, vol kleurige, giftige planten, vol minuscule reptielen die vloeistoffen rondspuiten die lijken op Cif bleek...’ Ciba wrijft even over zijn onderkaak en werpt een geïnspireerde blik naar het beschilderde plafond van de zaal.

Het publiek was er al niet meer, dat bevond zich in de prehistorie. Wachtend tot hij verderging.

Fabrizio vroeg zich af waarom hij ze in godsnaam had meegenomen naar de prehistorie en wat de clou van zijn verhaal zou moeten worden. Maar dat deed er niet toe, hij moest verder. ‘Het drietal staat midden in die rivier. De langste, de vuurdrager, loopt voorop. Met armen stijf als blokken marmer houdt hij de zwakke fakkel voor zich. Zijn spieren krijsen van de pijn, maar hij loopt met ingehouden adem door. Er is één ding dat hij niet mag doen en dat is vallen. Als hij valt, zullen ze niet langer dat vuur hebben, dat vuur dat ervoor zorgt dat ze niet sterven van de kou in nachten zonder einde, dat vuur waarmee ze het taaie vlees van de wrattenzwijnen kunnen roosteren, waarmee ze het wild uit de buurt van het kamp kunnen houden.’ Hij gluurde even naar de Indiër. Luisterde hij? Zo te zien wel. Alice vertaalde voor hem en hij glimlachte, zijn hoofd een beetje omhoog, zoals blinden soms doen. ‘Wat is het probleem, zullen jullie je afvragen. Wat is er nodig om een vuur aan te steken? Herinneren jullie je het geschiedenisboek in de onderbouw van de middelbare school? Die illustraties waarop je de beroemde primitieve mens ziet met baard en lendendoek die twee stenen tegen elkaar wrijft naast een mooie fakkel die gemaakt lijkt door een ijverige scout? Waar zijn die vervloekte vuurstenen? Hebben jullie er weleens een gevonden tijdens een bergwandeling? Ik niet. Je wilt een sigaretje roken tijdens een trekking, je bent buiten adem, een lekkere Marlboro is precies wat je nodig hebt, maar je hebt geen aansteker bij je. Dus wat doe je? Natuurlijk! Je pakt twee stenen op en tsjakka, je hebt een vlam. Nee, beste vrienden! Zo werkt dat niet. En onze voorouders hebben de pech dat maar honderd jaar later dat ene genie, dat naamloze genie, een genie voor wie niemand ooit een gedenkmonument heeft opgericht, een genie van hetzelfde kaliber als Leonardo da Vinci en Einstein, zal ontdekken dat er bepaalde stenen zijn die veel zwavel bevatten en vonken produceren wanneer je ze tegen elkaar wrijft. Maar onze drie vrienden moeten om vuur te hebben wachten totdat er een bliksemschicht uit de hemel valt en een bos in brand zet. Zoiets gebeurt nu en dan, maar niet heel vaak. “Lieverd, ik wil deze brontosaurus roosteren, zoek jij even een bosbrandje?” zegt mama hominide en weg is haar zoon. Ze zal hem pas drie jaar later terugzien.’ Gelach in het publiek. Zelfs een paar korte applausjes. ‘Nu begrijpen jullie waarom deze drie dat vuur brandend moeten houden. Het beroemde heilige vuur...’ Ciba kwam even op adem en schonk zijn publiek een brede glimlach. ‘Waarom ik dit allemaal vertel weet ik niet...’ Gelach. ‘Of misschien weet ik het ook wel... En ik denk dat jullie het ook hebben begrepen. Sarwar Sawhney, deze uitzonderlijke schrijver, is een van die mensen die de moeilijke, verschrikkelijke verantwoordelijkheid op zich hebben genomen om het vuur brandend te houden en het aan ons te geven wanneer de hemel donker wordt en de kou binnendringt in onze ziel. De cultuur is een vuur dat niet gedoofd en weer met een lucifer aangestoken kan worden. Het moet worden gekoesterd, in de hoogte worden gehouden, worden gevoed. En alle schrijvers, ikzelf incluis, hebben de plicht het vuur nooit te vergeten.’ Ciba stond op van zijn stoel. ‘Ik zou graag willen dat jullie nu allemaal opstaan. Dat vraag ik jullie. Ga heel even staan. Hier onder ons is een groot schrijver die moet worden geëerd om wat hij doet.’

Onder luid gekletter van stoelen stond iedereen op om uitbundig te applaudisseren voor de oude Indiër, wiens hoofd tamelijk verlegen begon te schommelen. ‘Bravo! Heel goed! Bravo! Dank u dat u bestaat!’ schreeuwde iemand die waarschijnlijk de naam Sawhney voor het eerst hoorde en het boek zeker niet zou kopen. Ook Tremagli moest met tegenzin opstaan en klappen voor die paljas. Een meisje op de tweede rij haalde een aansteker tevoorschijn. Direct volgde iedereen haar voorbeeld. Overal brandden vlammetjes. Iemand deed de grote kroonluchters uit en de langgerekte zaal werd spookachtig verlicht door honderden vlammetjes. Het leek wel een concert van Baglioni.

‘Waarom ook niet.’ Ook Ciba haalde zijn aansteker tevoorschijn. Hij zag dat de bestuursvoorzitter, de algemeen directeur en de hele club van Martinelli hem nadeden.

De schrijver was tevreden.

==

==

7.

==

‘Mantos, ik wil je een voorstel doen. Ik verwacht je morgen in Pavia voor een werklunch. Ik heb een vliegtuig naar Milaan voor je geboekt.’

Saverio Moneta stond met zijn auto langs de kant van de provinciale weg naar Capranica en kon niet geloven dat de beroemde Kurtz Minetti, de opperpriester van de Kinderen van de Apocalyps, degene die een non had onthoofd met een tweezijdige bijl, op dit moment met hem aan het praten was. Hij veegde met zijn hand over zijn verhitte voorhoofd. ‘Morgen?’

‘Ja. Ik laat je door een van mijn volgelingen ophalen van Linate.’ Kurtz had een geruststellende stem zonder accent.

‘Maar wat voor dag is het morgen?’

‘Zaterdag.’

‘Zaterdag... Laat me even denken.’ Het was onmogelijk. Overmorgen begon de week van de kinderkamers en als hij weer een dag vrij vroeg aan die ouwe, zou die hem met kerosine overgieten en op de parkeerplaats van de meubelmakerij in brand steken.

Hij verzamelde moed. ‘Nee, morgen kan ik niet. Het spijt me, maar ik kan echt niet.’ Ik ben vast de eerste die het lef heeft gehad om nee te antwoorden op een uitnodiging van de grootste exponent van het Italiaanse satanisme. Die smijt nu de telefoon neer.

Maar Kurtz vroeg: ‘Wanneer zou je wel kunnen?’

‘Nou, eerlijk gezegd heb ik het de komende dagen erg druk...’

‘Ik begrijp het.’ Kurtz klonk eerder van zijn stuk gebracht dan geïrriteerd.

Mantos waagde het erop: ‘Kunnen we het niet door de telefoon bespreken? Je treft me net in een lastige periode.’

Kurtz ademde diep in door zijn neus. ‘Ik houd er niet van om over de telefoon te praten. Zoals je waarschijnlijk wel weet, zijn de Kinderen van de Apocalyps de belangrijkste satanische sekte van Italië en de op drie na grootste van Europa. Onze internetsite registreert vijftigduizend bezoekers per dag en onze agenda staat vol initiatieven. We organiseren orgieën, raids, zwarte missen en excursies naar satanische plaatsen, zoals het naaldbos bij Castel Fusano en de grotten van Al Amsdin in Jordanië. We hebben ook een filmforum waar we de parels van de demonische filmkunst vertonen. En we werken aan een geïllustreerd weekblad genaamd Satanische Familie.’ Zijn stem was veranderd, valser geworden. Hij had dit verhaal vast al vaker verteld. ‘Onze volgelingen zijn als luipaardvlekken verspreid over het hele schiereiland. Onze historische zetel is nog steeds in Pavia gevestigd, maar gezien de situatie hebben we besloten om uit te breiden en een stap vooruit te zetten. En daar kom jij op het toneel, Mantos.’

Saverio knoopte zijn boordje los. ‘Ik? Hoezo ik?’

‘Ja, jij. Ik weet dat je bestuurlijke problemen hebt met je Beesten van Abaddon. Dezelfde problemen als alle kleine sektes. De Zeisman heeft me verteld dat je het afgelopen seizoen nogal wat leden hebt verloren en dat jullie nu nog maar met z’n drieën over zijn.’

‘Nou... Eigenlijk met z’n vieren, als je mij meerekent.’

‘Bovendien hebben jullie nog niets belangwekkends gedaan, behalve, zo lees ik op de fora, dat jullie wat graffiti met lovende woorden voor de duivel hebben gespoten op het viaduct van Anguillara Sabazia.’

‘O, weten jullie dat?’ reageerde Saverio met enige trots.

‘Te oordelen naar de feiten is jullie sekte er beslist slecht aan toe. En zoals je zelf ook wel weet houden jullie het, gelet op de crisis van dit moment, waarschijnlijk nog geen jaar vol. Sorry dat ik eerlijk ben, maar jullie zijn een onbeduidende werkelijkheid in het harde panorama van het Italiaanse satanisme.’

Saverio maakte zijn veiligheidsgordel los. ‘We zijn juist heel druk bezig; we hebben plannen om nieuwe leden te ronselen en acties uit te voeren die ons bekendheid kunnen geven in heel de satanische wereld. We zijn met weinig, maar erg hecht.’

Kurtz praatte intussen gewoon verder. ‘Wat ik je voorstel is dat je de Beesten ontbindt en toetreedt tot het vervloekte adderengebroed van de Kinderen van de Apocalyps. Wat ik je bied is het leiderschap over Midden-Italië.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Jij wordt directeur van de nevenvestiging van de Kinderen van de Apocalyps voor Midden-Italië en Sardinië.’

‘Ik?’ Saverio’s hart zwol op van trots. ‘Waarom ik?’

‘De Zeisman heeft me goede dingen over je verteld. Hij zei dat je charisma hebt, dat je de wil hebt om te handelen en dat je een fervent aanhanger van Satan bent. En zoals je zelf ook weet, moet je, om een goede baas van een satanische sekte te zijn, meer houden van de krachten van het Kwaad dan van jezelf.’

‘Heeft hij dat echt gezegd?’ Dat had Saverio niet verwacht. Hij wist zeker dat Paolo hem haatte. ‘Goed. Ik doe het.’

‘Geweldig. We zullen ter ere van jou een orgie in Terracina organiseren. We hebben daar verschillende novicen uit Agro Pontino...’

Mantos liet zijn hoofd ontspannen achterovervallen tegen de hoofdsteun. ‘Wat zullen Murder, Zombie en Silvietta blij zijn met dit voorstel.’

‘Ho, wacht even. Het voorstel geldt alleen voor jou. Jouw volgelingen zullen het aanmeldingsformulier moeten invullen dat je kunt downloaden op onze site en daarna kunt opsturen. Wij beoordelen elk geval apart en besluiten dan pas of we ze aannemen.’

‘Ik begrijp het.’

De stem van Kurtz was weer vlak geworden. ‘Zoals je begrijpt is vriendjespolitiek de dood van elke onderneming.’

‘Natuurlijk.’

‘Jij zult naar Pavia moeten komen voor een korte stage waarin we je de basisbegrippen zullen leren van de liturgie die wij volgen.’

Saverio keek uit het raampje. De auto’s stonden nog steeds in de file. Voorbij de weg, op een dijkje vol reclameborden, flitste de trein naar Rome voorbij. Het leek net een lichtgevende slang. Voor een filiaal van supermarktketen Punto Sma stonden mensen met karretjes te dringen. De maan boven de daken leek op een rijpe grapefruit en de Poolster, die ster die de zeelieden leidt... Was dat wel de Poolster?

Ik voel me niet zo lekker.

Dat kwam door de pappardelle met konijnragout, die was hem zwaar op de maag gevallen. Hij voelde een hinderlijke druk onder de slokdarmopening. Hij sperde zijn kaken open alsof hij moest gapen, maar produceerde een soort gereutel dat hij met een hand dempte.

Kurtz ging verder met uitleggen: ‘... gedurende de eerste periode zou je je verantwoordelijkheid kunnen delen met de Zeisman...’

Het is veel te warm hierbinnen... Hij raakte de draad van het verhaal kwijt en drukte op het knopje van het raam.

‘... op dat punt sta je zwak, maar die geef ik je wel, maak je daar geen zorgen over, en bovendien...’

Een windvlaag die rook naar de friet en kebab van het stalletje tegenover het winkelcentrum kwam de auto binnen. De ranzige geur maakte hem misselijk. Hij kromde zijn rug en onderdrukte een boer.

‘... zullen we een aantal satanische missen organiseren in de omgeving van Castelli Romani, natuurlijk onder jouw directe leiding, en verder moet er...’

Hij probeerde zich te concentreren op de monoloog van Kurtz, maar had het gevoel alsof hij een kilo bedorven pens had gegeten. Hij knoopte zijn broek los en voelde zijn buik uitzetten.

‘... Enotrebor, onze vertegenwoordiger in Zuid-Italië, is bezig met belangrijke dingen in Basilicata en Molise...’

Een Alka-Seltzer, een Coca-Cola...

‘Mantos? Mantos, ben je daar nog?’

‘Wat?’

‘Kun je me horen?’

‘Ja... natuurlijk...’

‘Dus zou het je schikken om volgende week hier te komen zodat we een werkschema kunnen opstellen?’

Saverio Moneta had ‘ja’ willen antwoorden, dat het een eer was, dat hij blij was dat hij de vertegenwoordiger voor Midden-Italië en Sardinië zou worden, maar toch... Maar toch had hij er geen zin in. Hij moest denken aan toen zijn vader hem een Malaguti 50cc had gegeven. Tijdens zijn hele middelbareschooltijd had Saverio een brommer willen hebben en zijn vader had hem beloofd dat hij er een zou krijgen voor zijn eindexamen. Dat laatste jaar had Saverio alles op alles gezet en het was hem gelukt. Een zeven gemiddeld. Zijn vader was van zijn werk thuisgekomen en had hem zijn oude stinkende Malaguti laten zien. ‘Hier. Voor jou. Belofte maakt schuld.’

Saverio had een nieuwe brommer verwacht. ‘Hoezo? Waarom geef je me de jouwe?’

‘Er is geen geld voor een andere. Vind je deze niet goed? Wat is er mis mee?’

‘Niks... Maar hoe ga jij dan voortaan naar de fabriek?’

Zijn vader had zijn schouders opgehaald. ‘Met het openbaar vervoer. Dat is toch geen probleem?’

‘Maar dan moet je een uur eerder opstaan.’

‘Beloofd is beloofd.’

Maar zijn moeder had zich niet kunnen inhouden: ‘Hoe dúrf jij je vader te laten lopen naar zijn werk?’

De maanden daarop had Saverio geprobeerd de Malaguti te gebruiken, maar telkens wanneer hij erop stapte, zag hij het beeld van zijn vader voor zich die, dik ingepakt in zijn winterjas, om vijf uur ’s ochtends van huis ging. Dan bekroop hem een verschrikkelijk schuldgevoel en uiteindelijk liet hij de Malaguti staan en werd deze gestolen. Zo moesten hij en zijn vader voortaan allebei lopen.

Dat had er allemaal niets mee te maken, maar toch had hij iets goeds gedaan met de Beesten. En dat dankte hij ook een beetje aan dat stelletje suffe volgelingen van hem. Hij kon ze niet in de steek laten.

Kurtz wilde hem naaien. Net zoals zijn vader hem had genaaid met de brommer. En die ouwe, toen die had gezegd dat hij een verantwoordelijke functie binnen het bedrijf zou krijgen. Net zoals Serena hem had genaaid toen ze zei dat ze zijn geisha zou worden en dat een tweeling uiteindelijk hetzelfde was als één kind.

Daarom was hij satanist geworden. Omdat hij door iedereen bedrogen werd.

Wat voor cadeau is een cadeau dat telkens wanneer jij het gebruikt je vader dwingt om met de bus te gaan?

Saverio Moneta haatte ze allemaal. Allemaal. De hele mensheid die haar soortgenoten maar bleef bedriegen en misbruiken. Met haat had hij zich gevoed, gelaafd, beschermd. Haat had hem de kracht gegeven om weerstand te bieden. En uiteindelijk had Saverio van haat zijn godsdienst gemaakt. En van Satan zijn God.

En Kurtz was net als alle anderen. Hoe haalt hij het in zijn rotkop om te zeggen dat de Beesten van Abaddon een onbeduidende werkelijkheid zijn?

‘Nee,’ zei hij.

‘Wat nee?’

‘Nee. Ik ben niet geïnteresseerd. Dank je, maar ik blijf aan het hoofd staan van de Beesten van Abaddon.’

Kurtz was verrast. ‘Ben je heel zeker van wat je nu zegt? Denk er goed over na. Meer aanbiedingen krijg je niet van me.’

‘Dat kan me niet schelen. De Beesten van Abaddon zijn misschien een onbeduidende werkelijkheid, zoals jij zegt. Maar ook een tumor is in het begin een cel, maar groeit daarna, reproduceert zich, maakt zich los. De Beesten zullen een werkelijkheid worden waarmee iedereen rekening zal moeten houden. Wacht maar af.’

Kurtz barstte in lachen uit. ‘Je bent pathetisch. Jullie zijn dood.’

Saverio maakte zijn veiligheidsgordel weer vast. ‘Misschien, maar zoals je zelf ook wel weet is dat nog niet gezegd. Dat is nog helemaal niet gezegd. En bovendien word ik nog liever priester dan dat ik jouw vertegenwoordiger ben.’ Hij beëindigde het gesprek.

De resten van de zonsondergang waren opgelost en de duisternis was over de aarde neergedaald. De leider van de Beesten van Abaddon zette zijn richtingaanwijzer uit en reed met piepende banden de provinciale weg op.

==

==

8.

==

De oude Indiase schrijver zat in een hoekje van de zaal met een glas water in zijn handen.

Hij was die ochtend aangekomen vanuit Los Angeles na twee uitputtende weken van presentaties in de Verenigde Staten, en wilde nu alleen nog maar terug naar het hotel en op bed liggen. Hij zou proberen te slapen, het zou niet lukken en uiteindelijk zou hij een slaappil nemen. De natuurlijke slaap had zijn lichaam al een tijd geleden in de steek gelaten. Hij dacht aan zijn vrouw Margaret in Londen. Hij zou haar willen bellen. Zeggen dat hij haar miste. Dat hij gauw thuis zou komen. Hij keek naar de andere kant van de zaal.

De schrijver die had gesproken over het vuur werd omringd door een horde lezers die zijn handtekening in hun exemplaar wilden hebben. En voor elk van hen had de jongeman een woord, een gebaar, een glimlach.

Hij benijdde zijn jeugd, de nonchalante wil om te behagen.

Hem kon dat allemaal niet zoveel meer schelen. Wat kon hem wel schelen? Slapen. Zes uur slapen zonder dromen. Ook de reis om de wereld die hij had moeten maken nadat hij de Nobelprijs had gewonnen, was volstrekt zinloos geweest. Hij was een marionet die van de ene hoek van de aarde naar de andere werd gesmeten om te worden getoond aan het publiek, toevertrouwd aan de zorg van mensen die hij niet kende, die hij zou zijn vergeten zodra hij vertrokken was. Hij had het boek geschreven. Een boek dat hem tien jaar van zijn leven had gekost. Was dat niet voldoende? Was dat nog steeds niet genoeg?

Tijdens de presentatie had hij niet verder kunnen komen dan een dankwoord. Niet zoals de Italiaanse schrijver. Hij had diens boek in het vliegtuig gelezen. Een dunne, makkelijk leesbare roman. Hij had het gelezen uit plichtsbesef, want hij hield er niet van te worden gepresenteerd door schrijvers wier werk hij niet kende. En hij had het goed gevonden. Hij wilde hem dat zeggen. Het was niet aardig om zich zo af te zonderen.

Zodra de oude man opstond uit zijn stoel, werd hij besprongen door drie journalisten die hem in hun fuik opwachtten. Sawhney legde uit dat hij moe was. Dat hij graag de volgende dag hun vragen zou beantwoorden. Maar hij zei dat zo zacht, zo bescheiden, dat hij er niet in slaagde de hinderlijke vliegen van zich af te slaan. Gelukkig kwam er een dame van de Italiaanse uitgeverij aan lopen die ze verjoeg.

‘Wat moeten we nu doen?’ vroeg hij aan de vrouw.

‘Er is een borrel. En over ongeveer een uurtje gaan we eten in een karakteristiek restaurant aan de Tiber dat beroemd is vanwege zijn Romeinse specialiteiten. Houdt u van pasta alla carbonara?’

Sawhney legde een hand op haar arm. ‘Ik zou graag even met de schrijver willen praten...’ O hemel, hoe heette hij ook alweer? Zijn hoofd functioneerde niet meer.

De vrouw schoot hem te hulp. ‘Ciba! Fabrizio Ciba. Natuurlijk. Blijft u hier maar even wachten, dan ga ik hem halen.’ En ze spoedde zich met klikklakkende hakjes naar het oploopje.

==

‘U moet niet mij om een handtekening vragen, maar Sawhney. Hij heeft de Nobelprijs gewonnen, niet ik.’ Fabrizio Ciba probeerde de zee van boeken in te dammen waarin hij dreigde te verdrinken. Hij had een stijve pols van alle handtekeningen die hij al gezet had. ‘Hoe heet u? Antonia Paternò? Hoe? Wacht even... U vond Erri leuk, de vader van Penelope? Doet hij u denken aan uw grootvader? Mij ook.’

Een oververhit dik vrouwtje werkte net zo lang met haar ellebogen totdat ze voor hem stond met weer een exemplaar van Het hol van de leeuwen. ‘Ik ben helemaal speciaal voor u uit Frosinone gekomen. Ik heb nog nooit een boek van u gelezen. Maar ze zeggen dat ze prachtig zijn. Dit heb ik op het station gekocht. U bent zo goed... en knap. Ik kijk altijd naar u op de televisie. Mijn dochter is verliefd op u... En ik ook... een beetje.’

Op Ciba’s gezicht stond een vriendelijke glimlach gedrukt. ‘Misschien moet u mijn boeken gaan lezen, misschien vindt u ze helemaal niet goed.’

‘Wat zegt u nou, u maakt zeker een grapje?’

Weer een boek. Nog een handtekening.

‘Hoe heet u?’

‘Aldo. U kunt schrijven “Voor Massimiliano en Mariapia”. Mijn kinderen. Ze zijn zes en acht en ze zullen het lezen als ze gro-’

Hij verafschuwde ze. Ze waren een massa onbenullen. Een kudde schapen. Hun waardering deed hem niets. Ze zouden met evenveel enthousiasme zijn komen aanrennen voor de familiememoires van de directeur van het journaal van Net 2 of voor de amoureuze ontboezemingen van het banaalste hittepetitje van de tv-wereld. Ze wilden alleen hun eigen persoonlijke gesprekje hebben met de ster, hun eigen handtekening, hun eigen moment met het idool. Als ze konden, zouden ze een stukje van zijn kleren afrukken, een lok van zijn haar, een tand, en dat als een relikwie mee naar huis nemen.

Hij kon het niet meer opbrengen om vriendelijk te zijn. Om te glimlachen als een zot. Om te proberen bescheiden en inschikkelijk te zijn. Meestal kon hij de fysieke afkeer die hij voelde bij het klakkeloze menselijke contact heel goed verbergen. Hij was een meester in het doen alsof. Wanneer het moest stortte hij zich altijd in de blubber van de mensenmassa, zichzelf ervan overtuigend dat hij dat fijn vond. Na die massablubberbaden voelde hij zich ontredderd maar gelouterd.

Maar die avond werd zijn overwinning vergiftigd door een gruwelijk vermoeden. Het vermoeden dat hij niet het juiste gedrag vertoonde, niet de waardige houding had van een echte schrijver. Van een serieuze schrijver zoals Sarwar Sawhney. Tijdens de presentatie had de oude man geen woord gezegd. Hij had daar maar gezeten als een Tibetaanse asceet, met die wijze, gereserveerde ebbenhouten ogen, terwijl hij, Ciba, de hofnar uithing met zijn gezwets over vuur en cultuur. En zoals gewoonlijk drong zich de vraag aan hem op waar zijn hele carrière op steunde. Hoeveel van mijn succes heb ik te danken aan mijn boeken en hoeveel aan de televisie?

Zoals altijd gaf hij er de voorkeur aan zichzelf geen antwoord te geven, maar in plaats daarvan een paar whisky’s achterover te slaan. Toen hij de arme Maria Letizia zichzelf een weg zag banen door de drommende massa, kon hij niet anders dan dolblij zijn.

‘Sawhney wil met je praten... Zou je naar hem toe willen gaan zodra je klaar bent?’

‘Meteen! Ik kom nu meteen!’ antwoordde hij. En alsof het de Heilige Vader zelf was die hem tot Zich had geroepen, stond hij op en zei hij tegen alle fans die nog geen deelnemingsbewijs hadden gekregen: ‘Sawhney wil me spreken. Excuseert u mij alstublieft.’

Aan de tafel met de drankjes goot hij achter elkaar twee whisky’s naar binnen en hij voelde zich beter. Nu, met wat alcohol in zijn lichaam, kon hij de Nobelprijswinnaar aan.

Leo Malagò kwam tevreden kwispelend op hem af lopen als een hond die een toastje met paté heeft gekregen. ‘Geweldig! Je kreeg iedereen plat met dat verhaaltje over het vuur. Ik vraag me af hoe je soms op bepaalde ideeën komt. Maar, Fabrizio, alsjeblieft, word niet dronken. We moeten nog naar het restaurant.’ Hij pakte hem bij een arm. ‘Ik ben even gaan checken bij de boekentafel. Weet je hoeveel boeken er vanavond van je verkocht zijn?’

‘Hoeveel?’ Hij moest wel reageren. Dat was een geconditioneerde reflex.

‘Tweeënnegentig! En weet je hoeveel er van Sawhney verkocht zijn? Negen! Je wilt niet weten hoe pissig Angiò is.’ Massimo Angiò was de redacteur vertaalde fictie. ‘Ik vind het heerlijk om hem zo pissig te zien! En morgen sta je in alle kranten. Trouwens, wie is die stoot van een vertaalster?’ Het gezicht van Malagò ontspande. Zijn ogen stonden opeens zacht. ‘Hoe zou het zijn om haar te neuken...’

Maar Fabrizio had elke belangstelling voor het meisje verloren. Zijn humeur was aan het dalen als een thermometer bij plotselinge vorst. Wat wilde de Indiër van hem? Hem berispen vanwege het gezwets dat hij had staan uitkramen? Hij verzamelde moed. ‘Sorry, ik moet even iets doen.’

Hij zat in een hoekje bij het raam en keek hoe de bladeren van de bomen krasten aan de gelige hemel boven Rome. Zijn zwarte haar glom in het licht van de kroonluchters.

Hij liep voorzichtig naar Sawhney toe. ‘Pardon...’

De oude Indiër draaide zich om, zag hem en glimlachte, waarbij hij een gebit toonde dat te volmaakt was om echt te zijn. ‘Alstublieft, pak een stoel.’

Fabrizio voelde zich als een kleuter die bij het schoolhoofd was geroepen om een standje in ontvangst te nemen.

‘Hoe is het met u?’ vroeg Fabrizio in zijn schoolse Engels, terwijl hij tegenover de Indiër ging zitten.

‘Goed, dank u.’ Maar vervolgens bedacht de Indiër zich. ‘Om eerlijk te zijn, ik ben een beetje moe. Ik kan niet slapen. Ik lijd aan slapeloosheid.’

‘Ik gelukkig niet.’ Fabrizio realiseerde zich dat hij niets te zeggen had.

‘Ik heb uw boek gelezen. Een beetje gehaast, in het vliegtuig, mijn excuses daarvoor...’

Fabrizio liet zich een gesmoord ‘En?’ ontglippen. Hij zou het oordeel gaan horen van de Nobelprijswinnaar voor Literatuur. Van de belangrijkste schrijver ter wereld. De schrijver die het beste persoverzicht van de afgelopen tien jaar had gehad. Een deel van zijn brein vroeg zich af of hij het echt wilde horen.

Hij vond het vast afschuwelijk.

‘Ik vond het goed. Heel goed.’

Fabrizio Ciba voelde een golf van intense voldoening door zijn lichaam stromen. Net zo’n gevoel als verslaafden hebben wanneer ze zichzelf met heroïne van goede kwaliteit inspuiten. Een soort weldadige warmte die tintelde in zijn nek, langs zijn onderkaak streek, zijn oogleden deed neerzakken, zich nestelde tussen zijn tandvlees en tanden, afdaalde langs zijn luchtpijp, heet en aangenaam als Vicks VapoRub uitstraalde van zijn borstbeen via zijn ribben naar zijn rug en van wervel op wervel naar beneden sprong, naar zijn bekken. Zijn sluitspier klopte even en tegelijkertijd gingen de haartjes op zijn armen rechtopstaan. Het was als onder een warme douche staan zonder nat te worden. Nog lekkerder. Als een massage zonder te worden aangeraakt. Gedurende deze fysiologische reactie, die ongeveer vijf seconden duurde, was Fabrizio blind en doof, en toen hij eindelijk weer terugkwam in de realiteit, was Sawhney aan het praten.

‘... plaatsen, feiten en personen niet weten door welke kracht zij weggewist worden. Vindt u ook niet?’

‘Jazeker,’ antwoordde hij. Hij had niets gehoord. ‘Dank u. Ik ben blij.’

‘U weet hoe u de lezers kunt boeien, u weet hoe u de beste snaren van hun gevoel kunt bestrijken. Ik zou graag iets van u lezen dat wat dikker is.’

Het hol van de leeuwen is het dikste boek dat ik heb geschreven. Kort geleden...’ – eigenlijk was het bijna vijf jaar geleden – ‘... heb ik een nieuwe roman geschreven, De droom van Nestor, maar die is ook tamelijk dun.’

‘Waarom probeert u niet eens verder te gaan? U hebt beslist de financiële middelen om dat te doen. U moet niet bang zijn. U moet zich zonder angst laten vallen. Als ik u een advies mag geven: rem uzelf niet af, laat u meeslepen door het verhaal.’

Fabrizio moest zich beheersen om die dierbare lieve oude man niet te omhelzen. Hoe waar en hoe juist was het wat hij net zei. Hij wist dat hij in staat was om de grote roman te schrijven. Sterker nog, de grote italiaanse roman. Zoiets als I promessi sposi. De roman die volgens de recensenten nog ontbrak aan onze moderne literatuur. Na verschillende pogingen te hebben gedaan, werkte hij sinds enige tijd aan een Sardijnse familiesage over de periode van het jaar zestienhonderd tot nu. Een ambitieus project, maar het had beslist meer kracht dan Il Gattopardo of I Viceré.

Hij stond op het punt dat te vertellen, maar iets van schroom hield hem tegen. Hij voelde zich verplicht de complimenten te beantwoorden. Hij begon uit te weiden: ‘Ik zou u toch ook graag willen zeggen dat uw boek mij letterlijk geënthousiasmeerd heeft. Het is een buitengewoon organische roman en de plot is zo intens... Hoe doet u dat? Wat is uw geheim? Het heeft een dramatische energie waarvan ik wekenlang van slag ben geweest. De lezer wordt niet alleen gestimuleerd om het geweten en de onschuld van deze krachtige vrouwenfiguren te waarderen, maar wordt via hun belevenissen, hoe zal ik het zeggen... Ja, de lezer wordt gedwongen zijn blik te verplaatsen van de bladzijden van het boek naar zijn eigen werkelijkheid.’

‘Dank u,’ zei de Indiër. ‘Wat mooi om elkaar wederzijds complimenten te maken.’

De twee schrijvers barstten in lachen uit.

==

==

9.

==

De leider van de Beesten van Abaddon zat aan de keukentafel en at lasagne die dreef in een plas opgewarmde bechamelsaus. Hij was misselijk, maar moest doen alsof hij nog niet had gegeten.

Serena steunde met haar voeten tegen de afwasmachine en lakte haar teennagels. Zoals gewoonlijk had ze niet op hem gewacht met eten. De televisie op het formica keukenblad zond Weekend Miljonairs op rai 3 uit, Saverio’s lievelingsprogramma na Mysteries. Maar de gedachten van de leider van de Beesten waren ver weg. Hij bleef maar denken aan het telefoongesprek met Kurtz Minetti.

Wat geweldig ben ik. Hij veegde zijn mond schoon aan het servet. Wat heb ik tegen hem gezegd? Nee. Ik ben niet geïnteresseerd. Welke satanist had de ballen om de uitnodiging af te slaan om vertegenwoordiger van de Kinderen van de Apocalyps voor Midden-Italië te worden? Hij had zin om Murder op te bellen en te vertellen hoe hij Kurtz de bons had gegeven, maar Serena zou hem kunnen horen en bovendien wilde hij niet dat Murder wist hoe dat stuk stront Kurtz dacht over de Beesten van Abaddon, dat zou hij vervelend vinden.

Hij was verbaasd dat dat ‘nee’ er zo krachtig en zonder enige aarzeling uit was gekomen. Hij kon het niet laten om het nog een keer te zeggen: ‘Nee!’

‘Wat nee?’ vroeg Serena zonder op te kijken van haar nagels, die ze beschilderde met rode nagellak.

‘Niks, niks. Ik zat te denken...’ Saverio wilde in een opwelling alles aan zijn vrouw vertellen, maar hij hield zich in. Als zij erachter kwam dat hij de baas was van een satanische sekte, zou ze op zijn minst een echtscheiding aanvragen.

Maar dat ‘nee’ kon het begin zijn van een existentiële ommekeer. Het was een nee dat onvermijdelijk een modderstroom in beweging zou zetten van meer nee’s die hoognodig uitgesproken moesten worden. Nee tegen werken in de weekenden. Nee tegen oppassen op de baby’s. Nee tegen altijd de vuilniszak buiten moeten zetten.

‘Er is nog een restje kalkoen van gister. Warm dat maar op in de magnetron.’ Serena was opgestaan en wapperde met haar handen.

‘Nee.’ Zijn antwoord kwam als vanzelf.

Serena gaapte. ‘Ik ga naar bed. Als je klaar bent, ruim dan even af en zet de vuilniszak buiten en doe de lichten uit.’

Saverio keek naar haar. Ze droeg een kort elastisch spijkerbroekje bedekt met stras, witte lakcowboylaarzen en een zwart shirtje met daarop een enorme V van Valentino.

Zelfs de meisjes die tippelen voor de winkelcentra takelen zich niet zo toe.

==

Serena Mastrodomenico was drieënveertig jaar en door alle zon die ze in haar leven op haar huid had laten branden was ze rimpelig als een gedroogde tomaat. Ze was broodmager, hoewel ze nog geen jaar daarvoor een tweeling had gebaard. Van een afstand zag ze er goed uit met dat slanke lichaam, die dikke tieten en die koffieverkeerd kleurige huid. Maar als je dichterbij kwam en goed naar haar keek, zag je dat haar lederhuid loszat en taai was als die van een neushoorn en dat haar hals, de omtrek van haar mond en haar decolleté bedekt waren met een wirwar van dunne rimpeltjes. Haar groene ogen rustten glanzend en levendig op haar ronde jukbeenderen, die glommen als annurca-appeltjes.

Ze droeg vaak open schoenen waarin haar smalle enkels en haar ranke voeten goed uitkwamen. Dikwijls had ze luchtige jurkjes aan waarin je het kant van haar bh, die altijd een paar maten te klein was, en de twee synthetische halve bollen kon zien. Ze tooide zich met etnische sieraden alsof ze een Berberse prinses was op de dag van haar kroning.

In de lange jaren van hun huwelijk had Saverio gemerkt dat zijn vrouw veel succes had bij de mannen, vooral bij de jongemannen. Telkens wanneer hij in het magazijn van de meubelmakerij kwam, moest hij dat horen van de vervoerders, een stelletje geilneven dat zelfs voor de dochter van de baas geen respect had.

‘Wat een schouwspel moet dat zijn, jouw vrouw in bed. Nog eens wat anders dan die jonge meiden. Zij heeft tenminste ervaring. Die vrouw klapt je open als een slaapbank.’ ‘Hè toe, maak eens een pornovideo voor ons.’ ‘Saverio, hoe krijg je het voor elkaar om haar te bevredigen? Volgens mij heeft zij een heel elftal van supermannen nodig...’ ‘Zij is het klassieke type dat heel geraffineerd doet, maar eigenlijk een smerige snol is...’ En nog meer van dat soort vunzige uitspraken die maar beter niet herhaald kunnen worden.

Als die sukkels de waarheid eens wisten. Serena verafschuwde seks. Ze zei dat seks platvloers was. Ze vond elke vorm van naaktheid een gruwel en lichaamssappen, en alles wat te maken had met lichamelijk contact, weerzinwekkend (behalve massages, maar dan alleen door vrouwen).

En toch klopte er volgens Saverio Moneta iets niet. Als ze seks zo walgelijk vond, waarom pimpte ze zichzelf dan altijd als een playmate op wanneer ze de deur uitging? En waarom parkeerde ze de suv dan pal voor het magazijn, terwijl de hele parkeerplaats leeg was?

==

Saverio stond op van de keukentafel en begon af te ruimen. Hij had geen zin om naar bed te gaan, hij was veel te blij. Gelukkig sliep de tweeling. Dit was het juiste moment om eens goed na te denken over een plan waarmee hij de Beesten van Abaddon en de rest van de wereld zou wakkerschudden. Hij legde een blocnote en pen klaar, pakte de afstandsbediening om de tv uit te zetten, maar hoorde toen Gerry Scotti zeggen: ‘Het is niet te gelóven! Onze sympathieke Francesco uit Sabaudia is heel stilletjes doorgedrongen tot de vraag voor één miljoen euro...’

De kandidaat was een nerveus mannetje met een grijns die op zijn gezicht was geperst. Het leek alsof hij op een stekelvarken zat. Gerry daarentegen had de tevreden uitdrukking van een kat die net een blikje tonijn heeft verorberd. Het ontbrak er nog aan dat hij zijn nagels scherpte aan de stoelpoot. ‘En, beste Francesco, ben je er klaar voor?’

Het mannetje slikte en trok de kraag van zijn colbertje recht. ‘Zo’n beetje...’

Gerry maakte zijn brede borstkas nog breder en wendde zich geamuseerd tot het publiek. ‘Zo’n beetje? Horen jullie dat?’ Toen sprak hij opeens tegen de kijkers thuis. ‘Wie van jullie zou in zijn plaats niet zenuwachtig zijn? Stel je voor dat je in zijn schoenen staat. Een miljoen euro kan je hele leven veranderen.’ En toen sprak hij weer tegen Francesco. ‘Je hebt verteld dat je ervan droomde om de hypotheek voor je huis af te lossen. En nu? Stel dat je wint, wat zou je dan nog meer willen doen?’

‘Nou, dan zou ik een auto kopen voor mijn moeder en verder...’ De kandidaat stikte zowat. Hij hapte naar adem en ging toen verder: ‘Ik zou graag een donatie willen doen aan het San Bartolomeo-instituut in Gallarate.’

Gerry staarde hem met open mond aan. ‘En wat doet dat instituut, als ik zo vrij mag zijn?’

‘Het biedt hulp aan de daklozen.’

‘Nou, dat is fantástisch.’ De presentator spoorde het publiek aan om te klappen en het publiek gaf hem een oorverdovend applaus terug. ‘Jij bent een weldoener. Dus jou zien we straks niet rondscheuren in een Ferrari? Nee. Het is duidelijk dat jij een keurige man bent.’

Saverio schudde zijn hoofd. Als hij dat bedrag zou winnen, zou hij er een middeleeuws kasteel in de Marken van kopen en daar de uitvalsbasis van de Beesten van maken.

‘Maar goed, dan is het nu tijd voor de vraag. Ben je zover?’ Gerry trok de knoop van zijn stropdas aan, schraapte zijn keel en reciteerde, terwijl op het scherm de vraag en de vier mogelijke antwoorden verschenen:

==

p53.pdf

==

Saverio Moneta viel bijna van zijn stoel.

==

==

10.

==

Na de revitaliserende injectie voor zijn ego verkeerde het humeur van Fabrizio Ciba in hemelse sferen. Hij had een belangrijke roman geschreven en hij zou een nóg belangrijkere roman gaan schrijven. Er was geen enkele reden meer om zich af te vragen waarom hij succes had. En dus toen hij Alice Tyler zag praten met de commercieel directeur van uitgeverij Martinelli, besloot hij dat het moment was gekomen om in te grijpen. Hij dronk zijn whisky op, haalde een hand door zijn haar en zei tegen de Indiase schrijver: ‘Excuseer me een ogenblik, ik moet even iemand begroeten.’ En hij ging over tot de aanval.

‘Hier ben ik, hallo, ik ben Fabrizio Ciba.’ Hij ging tussen de twee in staan en zei tegen Modica: ‘En aangezien jullie bloedzuigers zijn en mij nooit een cent betalen voor jullie presentaties, kan ik alles doen waar ik zin in heb en dus neem ik nu de beste en aantrekkelijkste vertaalster ter wereld mee om samen een glas champagne te drinken.’

De commercieel directeur was een dikkig type van een sclerotische bleekheid en het enige wat hij kon doen was zichzelf opblazen als een kogelvis.

‘Dat vind je toch niet erg, hè, Modica?’ Fabrizio pakte de vertaalster bij haar pols en trok haar mee naar de tafel met drankjes. ‘Dit is de enige manier om van hem af te komen: over geld praten. Ik wilde je complimenteren met je prachtige werk voor het boek van Sawhney, ik heb de vertaling woord voor woord gecontroleerd...’

‘Je neemt me in de maling,’ giechelde ze geamuseerd.

‘Nee, het is echt waar, ik zweer het! Ik zweer het op het hoofd van Pennacchini! Ik heb alle achthonderd bladzijden gecontroleerd en alles is perfect vertaald.’ Hij legde een hand op zijn hart. ‘Eén kleinigheidje... op bladzijde 615 heb je creel vertaald met vismand en niet met visnet...’ Fabrizio probeerde haar aan te kijken, maar kon zijn blik niet van haar borsten afhouden. En dat strakke bloesje hielp niet mee. ‘Sorry, maar horen vertaalsters niet slecht geklede lelijkerds te zijn?’

Hij begaf zich op glad ijs. Hij was weer Ciba de veroveraar, de Ciba van de beste kansen. ‘Goed, wanneer zullen we trouwen? Ik schrijf de boeken en jij vertaalt ze, of beter nog andersom, jij schrijft de boeken en ik vertaal ze. Wie kan ons dan verslaan?’ Hij vulde voor haar een coupe met champagne. Voor zichzelf schonk hij nog een whisky in. ‘Ja, dat zouden we echt moeten doen...’

‘Wat?’

‘Trouwen. Toch?’ Hij was genoodzaakt zichzelf te herhalen. Hij had vaag de indruk dat het meisje niet echt inging op zijn avances. Ze was niet het klassieke Italiaanse mokkeltje en misschien had hij een wat softere aanpak moeten gebruiken. ‘Ik heb een idee. Waarom gaan we er niet stiekem vandoor? Ik heb mijn Vespa buiten staan. Stel je eens voor hoe leuk dat zou zijn, hier staat iedereen zich dodelijk te vervelen en over literatuur te praten terwijl wij door Rome rijden en ontzettend veel plezier maken. Wat vind je ervan?’

Hij keek haar aan met de ogen van een kind dat net een stuk taart aan mama heeft gevraagd.

‘Ben jij altijd zo?’ Alice haalde een hand door haar haar en sloot haar lippen half over haar hagelwitte tanden.

Fabrizio spon van genot. ‘Zo wat?’

‘Nou, zo...’ Even bleef ze stil om te zoeken naar een woord, toen verzuchtte ze: ‘Achterlijk!’

Achterlijk? Hoezo achterlijk? ‘Dat is de kinderlijke kant van het genie,’ flapte hij eruit.

‘Nee, we kunnen niet weg. Weet je nog? We hebben straks een diner. En Sawhney...’

‘Het diner. Dat was ik helemaal vergeten. Inderdaad,’ loog hij. Hij was te ver gegaan door haar te vragen er samen tussenuit te knijpen en nu probeerde hij de afwijzing in te perken.

Ze greep hem bij zijn pols. ‘Kom mee.’

Toen hij langs de tafel liep graaide Ciba in zijn vlucht snel een fles whisky mee.

Waar nam ze hem mee naartoe?

Toen zag hij de tuindeur.

==

==

11.

==

Het was duidelijk dat Satan Gerry Scotti had gebruikt om met hem te communiceren. Hoe was het mogelijk dat de makers van dat programma er van de ontelbare vragen die er in het universum bestaan juist een over Abaddon hadden uitgekozen? Het was een teken. Saverio had geen flauw idee waarvan, maar het was zonder twijfel een teken van het Kwaad.

Die sukkel uit Sabaudia had de plank misgeslagen. Hij had geantwoord dat Abaddon een anglicaanse priester uit de achttiende eeuw was en was naar huis gegaan om zijn hypotheek af te lossen.

Eigen schuld, dikke bult. Dat komt ervan als je niet weet wie Abaddon, de verwoester, is.

Saverio pakte uit een la een doosje Alka-Seltzer, loste een tablet op in een glas water en overdacht zijn dag. De afgelopen twaalf uur hadden iets wonderlijks gehad. Het was allemaal begonnen met zijn plotselinge besluit om de grote sprong te maken met de Beesten. Vervolgens zijn afwijzing van het voorstel van Kurtz Minetti. En nu de vraag van één miljoen. Hij moest nog meer tekens zoeken van de aanwezigheid van de Boze in zijn leven.

Welke dag was het vandaag? 28 april. Waar kwam 28 april mee overeen op de satanische kalender?

Hij liep naar de woonkamer om zijn laptoptas te pakken. De kamer was ingericht met de etnische collectie Zanzibar. Hoekige meubels van oliezwart hout, ingelegd met ruitvormige stukken zebrahuid. Ze verspreidden een merkwaardige kruidige geur waarvan je op den duur hoofdpijn kreeg. Het Pioneer-plasmascherm hing aan de muur onder een enorm mozaïek dat Serena had gemaakt van lege venusschelpen, mosselschelpen en gekleurde steentjes die ze had gevonden bij Monte Argentario. Het moest een sirene voorstellen die op een rots zat en haar lange haren bespeelde alsof het de snaren van een harp waren.

Saverio maakte verbinding met internet en zocht op Google: ‘satanische kalender’. Hij ontdekte dat 28 april nergens mee overeenkwam. Maar 30 april was de Walpurgisnacht. Dan vindt de grote bijeenkomst van heksen op de top van de Brocken plaats.

Verward stond hij op. Te oordelen naar hoe de dingen waren verlopen, was hij er zeker van dat 28 april een satanische dag was.

Hoewel 28 eigenlijk niet ver afstaat van 30, de Walpurgisnacht.

Hij liep naar de grote doos die naast de voordeur stond. Hij knipte de tape los en maakte de doos open. Als een paladijn uit vroeger tijden boog hij zich over de schat, stak zijn handen in de piepschuimsnippers en trok de Durendal eruit. Met beide handen hield hij hem omhoog. De kling van gehard staal, het smeedijzeren gevest en de schacht bedekt met leer. Hij had lang getwijfeld of hij een Japanse katana zou kopen, maar had er goed aan gedaan een wapen te kiezen dat tot onze eigen traditionele cultuur behoorde. Het zwaard was adembenemend mooi.

Hij ging op het balkon staan, hield het voor de maan en begon het als Roeland bij Roncesvalles rond te draaien. Hij zou Kurtz Minetti graag uitdagen voor een duel. In zijn vestiging in Pavia.

Ik met mijn Durendal en hij met zijn tweezijdige bijl.

Hij stelde zich voor dat hij een slag ontweek, zich omdraaide en met een nauwkeurige houw de hogepriester onthoofde. Daarna zou hij alleen maar zeggen: ‘Komt tot mij! Jullie zullen Beesten zijn!’ En alle Kinderen van de Apocalyps zouden buigen voor zijn aangezicht. Dat zou pas écht een mooie actie zijn. Het enige probleem was dat Kurtz Minetti weliswaar een dwerg was, maar ook een leerling was van Sante Lucci, een Triëstijnse Shaolin-meester.

De telefoon rinkelde. En zweeg. Serena had opgenomen. Even later hoorde hij haar roepen: ‘Saverio, voor jou. Je neef. Zeg hem dat als hij nog eens op dit tijdstip belt, ik persoonlijk zijn tanden uit zijn bek sla.’

De leider van de Beesten liep terug naar de woonkamer, legde het zwaard weer in de doos, pakte de looptelefoon en antwoordde gehaast: ‘Antonio? Vertel.’

‘Hé, neef. Hoe is het met je?’

‘Goed. Is er wat gebeurd?’

‘Nee, niks. Of toch wel. Ik heb je hulp nodig.’

Dat ontbrak er nog aan. Kwam het dan in niemands hoofd op dat Saverio Moneta zelf ook weleens problemen had die moesten worden opgelost? ‘Nee, sorry... Ik heb het hartstikke druk... Het spijt me.’

‘Wacht even. Je hoeft niets te doen. Ik weet dat je het druk hebt. Maar ik heb je een paar keer in het gezelschap gezien van een stel jongelui...’

Hij heeft me samen met de Beesten gezien. Ik moet voortaan beter opletten.

‘Ik zit in de shit, vier Polen hebben me op het laatste moment laten zitten. Ik zoek vervanging. Ze moeten wijnkratten sjouwen, tafels in de tuin neerzetten, afruimen. Dat soort dingen. Sterke mensen, maar wel betrouwbaar. Ze hoeven niet veel ervaring te hebben, als ze maar willen werken en zich gedragen.’

Antonio Zauli was hoofdober van Food for Fun, een Romeins cateringbedrijf dat dankzij de supervisie van Zóltan Patrovič, de onvoorspelbare Bulgaarse chef en eigenaar van het zeer beroemde restaurant Le Regioni, in Rome de numero uno was geworden in de organisatie van banketten en buffetten.

Saverio luisterde niet. En als ik nou eens pater Tonino met een slag van de Durendal onthoofd? Hij heeft toch parkinson, ik doe hem er een plezier mee. Morgen na de kinderarts breng ik het zwaard naar de scharensliep... nee, dan aap ik Kurtz Minetti een beetje na.

‘Saverio? Ben je daar nog?’

‘Ja... Sorry... Dat gaat niet lukken,’ zei hij lukraak.

‘Gelul dat dat niet gaat lukken. Je hebt niet eens gehoord wat ik zei. Je hebt het niet begrepen. Ik ben wanhopig. Mijn leven staat op het spel met dit feest. Ik ben al zes maanden bezig met de voorbereidingen, Saverio.’ Hij begon te fluisteren. ‘Zweer me dat je het aan niemand vertelt.’

‘Wat?’

‘Zweer het.’

Saverio keek omhoog en zag hoe afzichtelijk de etnische hanglamp was. ‘Ik zweer het.’

Antonio fluisterde op samenzweerderige toon: ‘Iedereen komt op dat feest. Noem een vip, maakt niet uit wie. Toe maar. De eerste die in je opkomt.’

Saverio moest even nadenken. ‘De paus.’

‘Ja hoor! Een vip zei ik toch. Zangers, acteurs, voetballers...’

Saverio pufte. ‘Wat weet ik daar nou van? Wat wil je van me? Wat moet ik zeggen? Paco Jiménez de la Frontera?’

‘De spits van Roma. Bingo!’

Als er één woord was waar Saverio Moneta echt een hekel aan had, dan was het ‘bingo’. Net als alle serieuze satanisten haatte hij massacultuur, slang, Halloween en de veramerikanisering van de taal. Als het aan hem lag zou iedereen nog steeds Latijn spreken.

‘Noem er nog een.’

Saverio hield het niet meer uit. ‘Ik weet het niet! En het interesseert me helemaal niets! Ik heb wel wat anders aan mijn hoofd!’

Antonio zette een gekwetste toon op. ‘Wat is er met jou aan de hand? Wat doe je raar? Ik bied jou en je vrienden een kans om wat geld te verdienen, om bij het exclusiefste feest van de afgelopen jaren aanwezig te zijn, om de grootste beroemdheden van dichtbij te zien, en jij zegt me dat ik kan oprotten?’

Saverio kreeg zin om de halsslagader van zijn neef uit te rukken en een bad te nemen in zijn plasma, maar hij ging daarentegen op de bank zitten en probeerde hem te kalmeren. ‘Het spijt me, Antonio, echt, het is niet tegen jou persoonlijk bedoeld. Ik ben gewoon hartstikke moe. Je weet wel, de tweeling, mijn schoonvader, het is een zware tijd...’

‘Ja, ik begrijp het. Maar als je toch nog iemand kunt bedenken, bel me dan. Ik moet morgenochtend vier mensen hebben. Denk er even over na, alsjeblieft. Zeg maar dat het heel goed betaald wordt en dat Larita op het feest een concert geeft en dat er vuurwerk is.’

De leider van de Beesten stak zijn antennes uit. ‘Wat zei je daar? Larita? Larita de zangeres? Die ene van Live in Saint Peter en Unplugged in Lourdes? Die van dat nummer “King Karol”?’

Elsa Martelli, alias Larita, was een paar jaar lang de zangeres van de Lord of Flies geweest, een deathmetalband uit Chieti Scalo. Hun songs waren hymnes aan de Boze en ze waren erg geliefd bij de Italiaanse satanische gemeenschap. Maar plotseling had Larita de band verlaten en zich bekeerd tot het christendom. Ze had zich laten dopen door de paus en haar solocarrière als popzangeres weer opgepakt. Haar cd’s waren een banaal allegaartje van new age, puberliefdes en sentimentele flauwekul, en dus in de hele wereld een daverend succes. Maar alle satanisten verafschuwden haar.

‘Ja. Ik geloof het wel. Larita... die van “De liefde rondom”.’ Antonio was duidelijk geen expert in popmuziek.

Saverio merkte dat het buiten lekker rook naar aarde en vers geplukte bieslook. De maan was verdwenen en het was pikdonker. De ramen trilden en de vijgenboom werd door elkaar geschud door een onverwachte windvlaag. Het begon te regenen. Grote, zware druppels vormden vlekken op de tegels van het balkon en een bliksemschicht doorkliefde de duisternis als een snijwond en heel even werd het dag in de hemel, met een explosie die de aarde deed beven, de inbraakbeveiligingen deed afgaan en de honden deed blaffen.

Saverio Moneta zat op de bank en zag een zeevloot van dikke, zwarte, gekronkelde wolken in de richting van Oriolo Romano drijven. Een was groter dan de rest en boog zich pal voor hem, strekte zich naar één kant uit en veranderde zo in een soort gezicht. Zwarte ogen en wijd open mond. Onmiddellijk daarna was het weer donker.

‘Heilige Maagd Maria!’ liet hij zich ongewild ontvallen. Hij rende naar het raam om het dicht te doen, het parket werd drijfnat van de regen. ‘Akkoord!’ hijgde hij in de hoorn.

‘Akkoord wat?’

‘Ik heb je drie jongens.’ Hij sloeg met zijn hand op zijn borst. ‘En ik ben de vierde.’

==

==

12.

==

Fabrizio Ciba en Alice Tyler zaten keurig op een marmeren bankje tegenover een ovale fontein. Rechts een bamboebosje, verlicht door een halogeenspot. Links een hortensiastruik. Er zat twintig centimeter tussen hen in. Het was donker en koud. De lichten in de villa achter hen weerkaatsten op het wateroppervlak en op de schitterende benen van Alice.

Fabrizio nam een slok alcohol en gaf de fles aan Alice, die hem aan haar mond zette. Hij moest snel aan de slag. In die ijzige kou riskeerden ze nog een motorische verlamming. Wat zou hij doen? Meteen boven op haar springen? Ik weet niet... Je kent ze toch, die Angelsaksische intellectuelen.

De topper van de bestsellerlijsten, de op twee na meest sexy man van Italië volgens het vrouwenblad Yes (na een motorcoureur en een sitcomacteur met kleurspoeling) kon absoluut geen afwijzing accepteren. Dat zou hem waarschijnlijk noodzaken tot jarenlange psychoanalyse.

De stilte begon ongemakkelijk te worden. Hij flapte er uit: ‘Jij hebt toch ook de boeken van Irvin Parker vertaald?’ Terwijl hij het zei, besefte hij dat dat het ergste was wat hij had kunnen zeggen voor een snelle aanval.

‘Ja. Allemaal, behalve het eerste.’

‘O... Heb je hem persoonlijk ontmoet?’

‘Wie?’

‘Parker.’

‘Ja.’

‘En hoe is hij?’

‘Aardig.’

‘Echt?’

‘Heel aardig.’

Nee! Dit werkte niet. En bovendien vond hij haar wat afwezig. De twintig centimeter die hen scheidden leken wel twintig meter. Ze konden maar beter weer naar binnen gaan en alles vergeten. ‘Luister, misschien...’

Alice keek hem aan. ‘Ik moet je iets zeggen.’ Haar ogen glansden. ‘Het is een beetje gênant...’ Ze haalde diep adem alsof ze zich moest bevrijden van een geheim. ‘Toen ik Het hol van de leeuwen uit had, was ik ontroerd... Ik voelde me niet goed. Ik zou die avond uitgaan maar ik ben thuisgebleven, ik was te zeer ontdaan. En de volgende dag heb ik het boek opnieuw gelezen en toen vond ik het nog mooier. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen, het was een unieke ervaring... Ik zag er veel overeenkomsten in met mijn eigen leven.’

Ciba werd overspoeld door golven van genot, door tsunami’s van endorfine die van boven naar beneden gutsten, door zijn aderen kolkten als aardolie door een pijpleiding. Alleen stroomde het genot deze keer, in tegenstelling tot kort daarvoor bij Sawhney, naar zijn urinebuis, naar zijn zaadleiders, naar zijn dijaderen en explodeerde binnen in zijn geslachtsorgaan, dat zich vulde met bloed met een forse erectie tot gevolg. Fabrizio greep haar polsen vast en stak zijn tong in haar mond. En zij, net bezig te bekennen dat ze hem een lange brief had geschreven, voelde die tussen haar keelamandelen. Ze stootte een reeks klinkers uit – ‘Ei oei oo!’ – wat zoveel betekende als: ‘Ben je helemaal gek geworden!’ Instinctief probeerde ze zich los te maken van de gastroscopie, maar toen dat niet lukte, gaf ze zich gewonnen, stak een hand in zijn haar, duwde haar lippen nog krachtiger op de zijne en begon met haar kleine, vlezige tong rond te maaien.

Toen Fabrizio voelde dat ze was veroverd, klemde hij zijn armen om haar rug en perste zijn borstkas tegen haar aan, waardoor hij haar stevige lichaam goed kon voelen. Zij tilde een van haar twee fantastische benen op. Hij duwde zijn erectie tegen haar aan. Toen tilde ze ook haar andere fantastische been op. En hij schoof een hand tussen haar dijen.

==

Federico Gianni, de bestuursvoorzitter van uitgeverij Martinelli, en zijn trouwe schildknaap, Achille Pennacchini, leunden tegen de balustrade van het grote terras dat uittorende boven de tuin en Rome.

Gianni was een bonenstaak die zich hulde in wapperende Caraceni-pakken. Als jongen had hij basketbal gespeeld en hij had zelfs de a2-divisie bereikt, maar op zijn vijfentwintigste had hij de sport verlaten om de leiding over een gymschoenenfabriekje op zich te nemen. Vervolgens was hij via onbekende wegen en contacten terechtgekomen in de uitgeverswereld, eerst bij een kleine Milanese uitgeverij, om ten slotte aan te meren bij Martinelli. Van literatuur had hij geen greintje verstand. Hij behandelde boeken net zoals schoenen en was trots op zijn manier van denken.

Compleet het tegendeel was Pennacchini, die door Gianni was weggesleept bij de universiteit van Urbino, waar hij vergelijkende literatuurwetenschappen doceerde, en aan het hoofd van de uitgeverij was gezet. Hij was een academicus, een geleerde en alles aan hem straalde dat uit: het ronde brilletje met schildpadmontuur en zijn door de boeken geruïneerde ogen, het kreukelige ruitjesjasje, het overhemd van dikke katoen met knoopjes op de boord, de wollen stropdas en de ribfluwelen broek. Hij zei weinig. Hij praatte altijd zacht. En hij aarzelde eeuwig. Je wist nooit wat hij werkelijk dacht.

‘Dat hebben we ook weer gehad.’ Gianni rekte zich uit. ‘Volgens mij ging het wel goed.’

‘Heel goed,’ echode Pennacchini.

Rome leek een enorme vuile deken bezaaid met lichtjes.

‘Wat is deze stad groot,’ overpeinsde Gianni bij de aanblik van dat schouwspel.

‘Heel groot. Van Castelli Romani tot aan Fiumicino. Echt gigantisch.’

‘Hoe groot zou de diameter zijn?’

‘Nou, ik weet niet... Minstens zo’n tachtig kilometer...’ gokte Pennacchini.

Gianni wierp een blik op zijn horloge. ‘Hoe laat gaan we naar het restaurant?’

‘Over hooguit een minuut of twintig.’

‘Het buffet was smerig. Ik heb drie sandwiches met zalm gegeten, alle drie uitgedroogd. Ik heb honger.’ Hij pauzeerde even. ‘En ik moet pissen.’

Bij deze laatste opmerking van zijn baas liet Pennacchini zijn hoofd als een duif voorover- en achteroverbungelen.

‘Ik zou het bijna hier in de tuin doen. In de openlucht. Niets is fijner dan pissen bij dit uitzicht. Moet je daar zien, dat lijkt wel onweer.’ Gianni boog over de balustrade en keek in de donkere begroeiing. ‘Let jij op dat niemand me ziet? En als er iemand deze kant op komt, hou hem dan tegen.’

‘Wat moet ik dan zeggen?’ mompelde de directeur onzeker.

‘Tegen wie?’

‘Tegen degene die misschien deze kant op komt.’

Daar moest Gianni even over nadenken. ‘Weet ik veel... Leid hem af, houd hem tegen.’

De bestuursvoorzitter liep de trap af die naar de tuin voerde, terwijl hij de rits van zijn broek openmaakte. Pennacchini vatte als een bewaker van de Zwitserse garde post boven aan de trap.

==

==

13.

==

Larita.

Zij was de uitverkorene. Ze zouden de zangeres uit Chieti Scalo offeren aan de Heer van het Kwaad. Mantos zou haar op het feest onthoofden met de Durendal.

‘Nog eens wat anders dan nonnen... Kurtz, ik zal jou eens een lesje leren,’ zei Saverio grijnzend en hij begon door de woonkamer te springen.

Wat zou er op mondiaal niveau gebeuren als bekend zou worden dat de zangeres die tien miljoen cd’s had verkocht in Europa en Latijns-Amerika en die op eerste kerstdag had gezongen voor de paus, was onthoofd door de Beesten van Abaddon? Het nieuws zou de voorpagina’s van alle kranten over de hele wereld halen. Van hetzelfde niveau als John Lennon en Janis Joplin...

Er bekroop Saverio wat twijfel. Was Janis Joplin eigenlijk vermoord?

Wat kan mij het ook schelen. Wat hem op dat moment wel kon schelen, was dat hij met zo’n manoeuvre voor altijd in de herinnering zou blijven voortleven. Er zouden internetsites aan hem worden gewijd, fora en weblogs. Zijn gezicht zou op de t-shirts van duizenden kinderen worden afgedrukt. En satanische groepen zouden zich nog generaties lang laten inspireren door de figuur van Mantos en zouden gefascineerd zijn door zijn charismatische en psychotische persoonlijkheid, zoals Charles Man-son.

Saverio pakte de iPod van Serena van het dressoir naast de voordeur. Hij wist zeker dat zijn vrouw iets van Larita op haar mp3-speler had staan. Inderdaad. Hij drukte op play. Larita begon met haar melodieuze stem, rijk aan octaven, te zingen over een liefde tussen twee pubers.

Gadverdamme!

Dat walgelijke mens had de twee dingen die hij het meest haatte op aarde met elkaar verenigd: liefde en pubers.

Hij pakte een fles Jägermeister uit het drankkastje en zette die aan zijn mond.

De smaak was heel bitter.

==

==

14.

==

Ze zaten niet bepaald comfortabel op het marmeren bankje. Terwijl Fabrizio Ciba en Alice Tyler innig verstrengeld waren, werd het bamboebosje opgeschud door mistralvlagen. De schrijver leunde met één hand op het betonnen muurtje en klemde zijn andere hand om een borst van de vertaalster. De vertaalster daarentegen had één hand achter haar rug en de ander in de broek van de schrijver. De broekriem blokkeerde als een tourniquet de bloedtoevoer naar die hand en het enige wat ze met haar gevoelloze vingers kon doen, was zijn pik vasthouden. Fabrizio hijgde in haar oor, terwijl hij probeerde haar borst te bevrijden uit de dwangbuis van haar bh, maar toen dat niet lukte besloot hij om haar intieme delen te gaan onderzoeken.

Ze merkten niets van de bestuursvoorzitter die op een kleine tien meter afstand stond te plassen, totdat ze hem hoorden verzuchten: ‘Ahh!! Wat een opluchting. Dát was nodig!’

Het tweetal bleef roerloos zitten als platvissen in het zand en als ze hadden gekund, waren ze net als de Solea solea van kleur veranderd om op te gaan in de omringende omgeving. Fabrizio fluisterde in haar oor: ‘Stil, daar is iemand... Alsjeblieft, wees stil. Niet ademen.’ Ze zaten roerloos als twee Pompejaanse gipsafdrukken op het bankje. Elk met één hand op de genitaliën van de ander.

Een andere stem. Verder weg. ‘Ciba was goed vanavond.’

Met hoeveel zijn ze daar?

De stem dichterbij antwoordde: ‘Ja, ik moet zeggen dat onze Ciba in deze dingen de beste van allemaal is!’

‘Het is Gianni! De bestuursvoorzitter!’ legde de schrijver heel zachtjes uit aan Alice.

‘O god, o god, o god,’ smeekte zij God. ‘Wat als ze ons zien?’

‘Stil. Niet praten.’ Fabrizio tilde zijn hoofd op. Het silhouet van Gianni strekte zich uit achter de hortensiastruik. Ciba dook weer in elkaar. ‘Hij staat te pissen! Hij kan ons niet zien. Hij gaat nu weg.’

Maar de bestuursvoorzitter, die last had van zijn prostaat, bleef schudden aan zijn geval in afwachting van nog meer lozingen.

‘Niet slecht, dat verhaal over het vuur! Gezwets, maar doeltreffend, dat moet gezegd. We moeten hem vaker dit soort dingen laten doen, het werkt als een magneet.’

Fabrizio glimlachte tevreden en keek naar Alice, die geamuseerd proestte. Wat wilde hij nog meer? Hij was bezig een soort intellectueel halfbloedmodel af te lebberen en tegelijkertijd nam hij de bovenmatige lofprijzing van de koning van zijn uitgeverij in ontvangst.

Hij raakte haar clitoris aan. Zij huiverde en kreunde in zijn oor: ‘Zachtjes... zaaaachtjes... Anders ga ik schreeeeeuwen...’

Zijn pik was veranderd in een blok beton.

‘Maar even serieus... Hoe ver is Ciba met zijn nieuwe roman?’

‘Daar kom ik niet achter... Te oordelen naar het weinige wat ik ervan heb gelezen...’ Pennacchini verstomde. Het gebeurde hem vaak dat hij opeens blokkeerde, alsof zijn stroom uitviel.

‘Wat, Pennacchini? Wat heb je gelezen?’

‘Het lijkt, tja, nogal vaag... Eerder... Hoe zal ik het zeggen... Eerder wat losse krabbels dan een echt verhaal.’

Fabrizio, die intussen in de weer was met zijn broekriem, verstarde.

‘Rommel dus, ik begrijp het. Net als die laatste... De droom van Nestor. Ik ben helemáál niet tevreden... En met hemzelf gaat het ook niet zo best. Van iemand die anderhalf miljoen exemplaren heeft verkocht had ik eerlijk gezegd iets meer verwacht. Met al die publiciteit die wij hebben gegenereerd. Heb je de weekopbrengsten gezien? Als Het hol van de leeuwen er niet was geweest...’

Met een meesterzet bevrijdde Alice eindelijk de erectie en kon ze beginnen hem af te trekken.

‘... voor het volgende boek moeten we nog maar eens goed over het contract praten. Zijn agente is niet goed wijs. Die heeft een absurd hoog bedrag gevraagd. We moeten goed nadenken voordat we tekenen. We mogen ons niet laten wurgen door iemand die eigenlijk net zo verkoopt als Adele Raffo, en zij krijgt precies de helft van wat hij krijgt.’

Ciba dacht dat hij zou flauwvallen. Die klootzak vergeleek hem met een corpulente non die recepten schreef! En wat was dat gedoe over het contract waarover gepraat moest worden? En hij was ook een grote leugenaar. Hij had gezegd dat De droom van Nestor een belangrijk boek was, een volwassen roman.

Intussen ging Alice zo op in haar bezigheden dat ze niets hoorde. Ze masseerde hem met een nauwkeurige draaibeweging van haar pols tegen de klok in, maar tot haar enorme verbazing wierp de operatie geen vruchten af. Integendeel. Hij verschrompelde letterlijk in haar hand. Ze keek Fabrizio verlegen aan. De schrijver zag er geschrokken uit. ‘Wat is er? Komt hij hierheen?’

‘Sorry... Wacht even. Even stil zijn.’

Alice hoorde een valse noot in Fabrizio’s stem, liet het slappe aanhangsel los en luisterde.

‘... hij gaat toch niet weg! Waar kan hij heen? Geen enkele uitgeverij is bereid om hem zoveel te betalen als wij. Niet eens de helft. Wie denkt hij wel dat hij is? Grisham? En bovendien heb ik gehoord dat zijn tv-programma voor volgend jaar nog niet vaststaat. Als ze daarmee stoppen is het gedaan met Ciba. We moeten zorgen dat hij een toontje lager gaat zingen. Sterker nog, Achille, ik wil volgende week een vergadering met Modica en Malagò om te bespreken wat we gaan doen... Hij schrijft echt niet nog een boek. Hij is helemaal opgedroogd.’ Een ogenblik stilte. ‘Ahh!! Ik ben klaar. Ik had het al sinds het vliegtuig opgehouden.’ Daarna geluid van voetstappen op het grind.

Ciba bleef half opgericht staan, niet in staat te reageren, en viel vervolgens weer neer in het slijk der aarde, of beter gezegd: op de vrouw in wier vagina hij zijn middelvinger had gestoken. Een vrouw bovendien die hij net had leren kennen. En die op zijn terrein werkte. Een vreemdelinge. Een potentiële spionne.

Met een rood aangelopen gezicht en psychopathische ogen ging hij rechtop zitten.

Zij bedekte haar borsten met het bloesje en trok een ondefinieerbare grimas.

Medelijden! Heb medelijden met mij! begreep Fabrizio. Hij haalde zijn vinger eruit en veegde die af aan zijn jasje. Waar was hij in hemelsnaam mee bezig? Was hij gek geworden? Hij had zich als een bronstige puber op een onbekende vrouw gestort, terwijl zijn uitgeverij complotten tegen hem aan het smeden was.

Ik moet reageren op deze grove belediging.

Er was maar één persoon op de wereld die hem kon helpen. Zijn agente. Margherita Levin Gritti.

‘Sorry, ik moet gaan!’ zei hij verstrooid, terwijl hij de mossel terugschoof in zijn broek. En hij rende weg.

Zij bleef achter zonder te weten wat ze ervan moest denken en begon toen haar bloesje dicht te knopen.

==

==

15.

==

De leider van de Beesten van Abaddon had eindelijk het idee gevonden. Hij moest onmiddellijk een vergadering met zijn volgelingen beleggen en hen op de hoogte stellen van de situatie. Dat het over tienen was, deed er niet toe. Ze zaten toch bij Silvietta thuis een film te kijken.

Met de lichten uit liep hij naar de bezemkast. Goed verstopt achter waspoeder- en schoenendozen lag een plastic zak van de gs-supermarkt waar hij de uniformen van de Beesten in had gepropt. Hij had ze zelf ontworpen en laten naaien door een Chinese kleermaker in Capranica. Het waren eenvoudige tunieken van zwart katoen (in tegenstelling tot die veel te opzichtige kostuums van de Kinderen van de Apocalyps: goud met paars), met een puntige capuchon. Als schoenen had hij na lang aarzelen zwarte espadrilles gekozen.

Saverio liep terug naar de woonkamer, haalde zo zachtjes mogelijk de Durendal uit de doos en pakte de autosleutels van het dressoir. Hij graaide de paraplu en de fles Jägermeister mee en wilde net de deurkruk omlaag duwen, toen de plafondlamp aanging en de Zanzibar-collectie in licht baadde.

Serena stond in haar nachtponnetje bij de deur van de woonkamer. ‘Waar ga jij heen?’

Saverio dook in elkaar, boog zijn hoofd en probeerde het zwaard achter zijn rug te verstoppen, wat niet lukte. ‘Ik ga even weg...’

‘Waarnaartoe?’

‘Ik moet even iets nakijken op de meubelmakerij...’

Serena was stomverbaasd. ‘Met dat zwaard?’

‘Ja...’ Hij moest onmiddellijk een smoes verzinnen. ‘Weet je... Er is een kast... Een salonkast, die zou perfect zijn voor het zwaard en ik wilde kijken of het past. Ik kom meteen weer terug. Ga jij maar slapen.’

‘En wat zit er in die zak?’

Saverio keek om zich heen. ‘Welke zak?’

‘Die je in je hand hebt.’

‘O... die.’ Saverio haalde zijn schouders op. ‘O, niks hoor. Gewoon wat kleren die ik moet teruggeven aan Edoardo. Ze zijn voor een gemaskerd bal.’

‘Saverio, hoe oud ben jij nu eigenlijk?’

‘Hoezo? Wat is dat voor een rare vraag?’

‘Mijn geduld met jou is op. Helemaal op.’

Wanneer Serena zei dat haar geduld op was, helemaal op, op die uitgeputte toon, dan wist Saverio dat ze binnen een paar minuten ruzie zou maken. En ruziemaken met Serena was geen pretje. Ze kon je met de grond gelijkmaken, je veranderen in zoiets verschrikkelijks dat het niet eens te beschrijven is. De beste strategie was stil zijn en je koest houden. Als ze begon te schreeuwen, zou de tweeling wakker worden en gaan huilen en dan moest hij zeker thuisblijven.

Laat haar maar praten. Superieur zijn.

‘En niet alleen míjn geduld met jou is op. Weet je wat papa zegt? Die zegt dat van alle afdelingen van de meubelmakerij de jouwe de enige is die verlies maakt.’

Ondanks de belofte die hij zichzelf zojuist had gedaan, ontplofte Saverio. ‘Ja, hoor! Die Tiroolse meubels worden door iedereen uitgekotst. Niemand wil ze! Daarom heeft je vader mij die afdeling gegeven. Dat weet jij ook heel goed. Zo kan hij me...’

Serena onderbrak hem, gek genoeg zonder haar stem te verheffen. ‘Aha! Die Tiroolse meubels worden uitgekotst? Is het je misschien opgevallen dat mijn vader meer dan twintig jaar lang uitsluitend en alleen Tiroolse meubels heeft verkocht? Vergeet niet dat hij de eerste was die ze in Lazio invoerde. Weet je hoeveel er daarna zijn gekopieerd? Een landelijk interieur en alles wat daarbij hoort is in de mode geraakt dankzij die meubels die jij uitkotst.’ Ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Jij hebt geen respect... Je hebt geen respect voor mijn vader en ook niet voor mij. Mijn geduld is op, ik heb geen zin meer om jou altijd maar te moeten verdedigen, elke dag te moeten aanhoren hoe papa mijn eigen echtgenoot beledigt. Dat is vernederend voor me.’ Ze schudde verbitterd het hoofd. ‘Wacht... Wacht even... Hoe noemde hij je laatst? O ja... Een kakkerlak zonder ballen. Weet je wat hij nu met je zou doen als ik er niet was?’

Saverio klemde zijn hand om het gevest van de Durendal alsof hij het wilde fijnknijpen. Hij zou hem kunnen vermoorden, die ouwe klootzak. Het zou zo makkelijk zijn. Een korte houw met het zwaard tussen de derde en vierde halswervel.

‘En ik kan hem geen ongelijk geven.’ Serena wees naar hem. ‘Moet je jezelf nou zien, je sluipt met carnavalskleren en je zwaard de deur uit om stiekem met je vriendjes te gaan spelen... Je bent geen dertien meer! En ik ben je moeder niet.’

Saverio prikte met gebogen hoofd de punt van de Durendal in het parket.

‘Zo gaat het niet langer. Ik heb geen enkel respect meer voor je. Ik heb een man nodig. Heb je je ooit afgevraagd waarom ik niet meer met je naar bed wil?’ Ze draaide zich om en liep terug naar de slaapkamer. Hij hoorde haar zeggen: ‘Ga maar. Schiet maar op. Je wilt je vriendjes toch niet laten wachten? En zet meteen de vuilnis buiten.’

Saverio bleef ongeveer een minuut lang stokstijf staan bij de voordeur. Buiten raasde nog steeds de storm. Als hij nu naar buiten ging zou zijn leven een week lang een hel zijn. Hij legde de Durendal terug in de doos en de zak met tunieken in de bezemkast. Hij zette de fles Jägermeister aan zijn mond. Hij kon maar beter op de bank gaan slapen. De volgende ochtend zou Serena kalmer zijn en dan zou hij vrede kunnen sluiten, of iets dergelijks.

Hij moest haar laten zien dat hij geen kakkerlak zonder ballen was. En daar was maar één manier voor: zijn kwartaalbudget binnenhalen en die ouwe klootzak tot zwijgen brengen. Er was nog een maand te gaan tot het einde van het kwartaal en als hij zich in het zweet werkte, kon het hem lukken. Hij nam nog een slok alcohol en liep half bedwelmd naar de badkamer om zijn tanden te poetsen.

Hoe had hij het in zijn hoofd kunnen halen om Larita te vermoorden? Om dat te doen moest hij een dag vrij nemen en op dit moment, met de cijfers in het rood, was dat niet mogelijk. En bovendien, geef toe, geloofden behalve zijn vrouw ook de Beesten niet meer in hem.

Hij spuugde de tandpasta in de wastafel, veegde zijn mond af en keek in de spiegel. Zijn slapen waren bijna wit en de zweem van baardgroei op zijn kin was grijs.

Je bent geen dertien meer. En ik ben je moeder niet.

Serena had gelijk. Heel erg gelijk. Als hij haar niet liet zien dat ze vertrouwen in hem kon hebben, zou ze hem na de dood van haar vader nooit de leiding over de meubelmakerij geven.

En ik heb twee kinderen om voor te zorgen. Die mogen niet opgroeien met het idee dat ze een incompetente vader hebben.

En het was alleen maar zijn eigen schuld als iedereen dacht dat hij dat wel was.

Genoeg! Dat satanische gedoe moet afgelopen zijn. Morgen roep ik de Beesten bijeen en dan zeg ik dat het spel uit is.

Hij trok zijn overhemd en hemd uit. Zelfs het weinige borsthaar dat hij had, begon grijs te worden. Hij zette de douchekraan aan en vervolgens weer uit. Hij sperde zijn mond open in een geluidloze schreeuw. Tranen trokken strepen over zijn wangen.

Waarom had hij zichzelf zo verwaarloosd? Om welke absurde reden had hij zich vrijwillig met die feeks in een kooi laten opsluiten en de sleutels van zijn bestaan weggegooid? Toen hij jong was, had hij nog allerlei plannen. Met de trein door Europa reizen. Naar Transsylvanië gaan om het kasteel van graaf Vlad te bezoeken. De dolmens en de beelden op Paaseiland zien. Latijn en Aramees leren. Niets van dat alles had hij gedaan. Hij was veel te vroeg getrouwd met een vrouw die dol was op vakantieparken en niets liever deed dan outlets afstruinen.

Hij liep terug naar de wastafel en keek opnieuw in de spiegel, alsof hij er zeker van wilde zijn dat hij het nog steeds was. Hij pakte de handdoek en legde die op zijn hoofd.

‘Wacht... Wacht eens,’ zei hij in zichzelf.

Hij moest het niet vergeten. Dit was een speciale dag geweest en een ruzie met Serena was niet genoeg om die uit te wissen. Met elke vezel van zijn lichaam voelde hij dat dit het begin was van een nieuw leven, hij moest alleen de moed hebben om zich te verzetten. En dat kwam niet door Gerry Scotti en ook niet door de wolk met het gezicht van Satan die als een voorteken aan hem was verschenen, het kwam niet door Kurtz die hem had opgebeld om te vragen of hij zijn vertegenwoordiger wilde worden. Het kwam door dat ‘nee’. Dat was zó geweldig geweest. Zó bevredigend. Hij mocht dat niet zomaar laten gaan. Het was voor het eerst geweest dat hij ‘nee’ had gezegd. Echt ‘nee’.

Als je de sekte verlaat, moet je je ervan bewust zijn dat je leven van nu af aan slechts een lange opeenvolging van ja’s zal zijn. Je moet je ervan bewust zijn dat je langzaam zult uitdoven in algemene onverschilligheid, als een kaars op een verlaten grafsteen. Als je nu de Durendal weglegt en gaat slapen op de bank, zullen er geen zwarte missen meer zijn, geen satanische orgieën en graffiti op viaducten. Er zullen geen maaltijden met je volgelingen meer zijn. Nooit meer. En je zult ze niet missen want je zult te depressief zijn om ze te kunnen missen. Je moet nu beslissen. Je moet nu beslissen of je de slaaf van je vrouw bent, of Mantos, de hoogste meester van de Beesten van Abaddon. Je moet nu beslissen wie je bent.

Hij trok de handdoek van zijn hoofd, leegde in één teug de fles Jägermeister, pakte het scheerapparaat, zette het aan en schoor zich helemaal kaal.

==

==

16.

==

Opgedroogd.

Fabrizio Ciba reed op zijn Vespa de panoramische weg van de Monte Mario af. In de hoogste versnelling en naar links en rechts zwenkend als Valentino Rossi. Hij was woest. Die schoften van Martinelli hadden gezegd dat hij opgedroogd was en wilden hem een loer draaien. Hij, die de uitgeverij had gered van een naderend faillissement, die meer had verkocht dan alle andere Italiaanse schrijvers bij elkaar, die vertaald was in negenentwintig talen waaronder Swahili en Ladinisch.

‘En jullie pakken zelfs twintig procent van de buitenlandse rechten,’ schreeuwde hij, terwijl hij een Ford Ka scherp inhaalde.

Als ze dachten dat ze hem konden behandelen als een vraatzuchtige non, dan vergisten ze zich. En hoe.

‘Wat denken jullie wel? Iedereen wil me. En jullie wachten maar af wanneer ik met mijn nieuwe roman kom, schoften die jullie zijn.’

Hij zigzagde door het verkeer op de Viale delle Milizie. Vervolgens dook hij op de tramrails. Hij stopte met piepende banden voor het rode stoplicht.

Hij moest een andere uitgever zoeken. En daarna weg uit dit kloteland. Italië verdient mij niet. Hij kon naar Edinburgh gaan, naar de grote Schotse schrijvers. Hij schreef niet in het Engels, maar dat deed er niet toe. Iemand zou zijn boeken wel vertalen.

Alice...

Even flitste het beeld van hen samen in een Schotse cottage door hem heen. Zij naakt aan het vertalen, hij bezig rigatoni met kaas en peper te maken. Hij zou haar morgen opbellen en zijn excuses aanbieden.

Een druppel zo groot als een koffieboon raakte hem vol op zijn voorhoofd, gevolgd door een op zijn schouder, op zijn knie, op...

‘Neeee!’

Het begon te hozen. Op de trottoirs renden de mensen weg om te schuilen. Paraplu’s klapten open. Windvlagen rukten aan de platanen langs de kant van de weg.

Fabrizio besloot toch verder te rijden, het huis van zijn agente was niet ver meer. Hij zou een warme douche nemen en dan plannen beramen voor een tegenoffensief.

Hij kwam op de weg langs de Tiber. Miljoenen auto’s stonden in en voor de tunnel vast. Ze toeterden allemaal. De regen zweepte tegen het staal, het asfalt en alles. De koplampen zorgden voor een verblindende weerkaatsing.

Wat is er in hemelsnaam aan de hand?

Vrijdagavond + proleten die weekend hebben + regen = centrum de hele avond en nacht geblokkeerd.

Fabrizio haatte vrijdagavond. Hordes barbaren uit de buitenwijken, uit Prenestino, Mentana, Cinecittà en Castelli stroomden vanaf de ringweg uit naar de oude binnenstad, naar Trastevere en de piramide, op zoek naar pizzeria’s, Ierse pubs, Mexicaanse eethuisjes en broodjeszaken. Allemaal met het vaste voornemen zich te amuseren.

Vloekend stortte ook de schrijver zich op de Lungotevere. Er zat geen schot in. De Vespa paste niet tussen twee auto’s. Hij reed de stoep op, maar ook daar kwam hij nauwelijks vooruit. Overal stonden geparkeerde auto’s, klakkeloos naast elkaar neergekwakt als de speelgoedautootjes van een verwend jongetje. Tot op zijn onderbroek doorweekt kwam hij in een soort steegje terecht dat leidde naar een meer. De auto’s die er doorheen reden veroorzaakten motorbootgolven. Hij haalde diep adem en gaf gas. De eerste twintig meter reed hij door een jubelpracht van spetters. De banden verdwenen in een donkere, ijskoude vloeistof. Het rijden ging steeds moeilijker. Het water reikte tot aan de onderkant van de Vespa. De motor begon te sputteren, te haperen. Als een gewond beest sleepte de scooter zich met spastische krampen vooruit onder het uitstoten van wanhopige kreten. Fabrizio smeekte met opeengeklemde kaken: ‘Kom op, verdomme, kom op, tering nog aan toe... Je kunt het!’

Maar de Vespa reutelde nog eenmaal en stierf. Op het diepste punt.

Fabrizio stapte vloekend en tierend af. Het water kwam tot aan zijn kuiten. Zijn voeten sopten in de oude Churchschoenen. Hij gaf een schop tegen de scooter. Hij kon niet geloven dat de mensheid, de techniek en de natuur zich binnen een tijdspanne van veertig minuten als een gezamenlijk opererende bende tegen hem hadden gekeerd.

De met kaalgeschoren en getatoeëerde monsters volgestouwde auto’s gaven hem een douche. Ze wezen naar hem, schudden hun hoofd, lachten en reden verder.

Hij bekeek zichzelf. Zijn jasje was veranderd in een afschuwelijke druipende poncho. Zijn broek was drijfnat en zat onder de modder.

Trillend en met hangend hoofd duwde hij de Vespa de plas uit. De regen stroomde langs zijn nek, gleed over zijn rug, tussen zijn billen. Zijn voeten voelde hij niet meer. Hij liet de scooter achter en ging lopen.

Gelukkig was het huis van zijn agente niet ver. Hij zou bij haar blijven slapen. Hij zou haar een kopje kamillethee met honing laten maken. Hij zou een paar aspirientjes nemen en zich laten knuffelen en geruststellen. Hij zou in slaap vallen met zijn hoofd tegen die warme borsten, terwijl zij zachtjes fluisterde dat ze Martinelli te grazen zou nemen.

Opgelucht zette hij de pas erin, terwijl windstoten hem achteruitduwden. Het naargeestige silhouet van de Engelenburcht was gehuld in water. Hij stak de Engelenbrug over. Onder zijn voeten wrong de gezwollen rivier zich kolkend tussen de pilaren door.

Op de andere oever was de weg langs de Tiber een boa van staalplaat die roerloos en onverdraagzaam toeterde. De putdeksels braakten grijze stromen uit die genadeloos langs de trottoirs golfden. Alle straten, steegjes, pleintjes die uitkwamen op de oude binnenstad werden bezet door groepjes agenten met gele regenjassen en signaalborden, die probeerden de stroom auto’s in goede banen te leiden. Het leek wel de exodus uit een stad die bedreigd werd door bombardementen.

Fabrizio baande zich een weg tussen de auto’s en liep het eerste steegje in dat hij tegenkwam. Hij kwam op een pleintje waar twee mannen met elkaar op de vuist waren gegaan om een vrije parkeerplaats. Hun vriendinnen, allebei blond, allebei gekleed als modellen van Versace, krijsten uit de geopende autoraampjes.

‘Enrico! Zie je niet wat een eikel dat is. Laat toch zitten.’

‘Franco! Die klootzak is het niet waard.’

Fabrizio liep erlangs zonder ze een blik waardig te gunnen. Hij sloeg de Via dei Coronari in.

Een nachtmerrie.

Maar het was voorbij. Hij was er.

==

==

17.

==

‘Zo, dus jij wilt niet met me naar bed?’

Serena deed één oog open. Om in slaap te kunnen vallen had ze vijfentwintig druppels lorazepam genomen. Ze tilde haar hoofd een klein stukje op en zag het donkere silhouet van haar man bij de slaapkamerdeur staan.

‘Wat moet je?’ mompelde ze en ze proefde de zoetige smaak van de benzodiazepinedruppels op haar verdoofde tong. ‘Zie je niet dat ik slaap. Zoek je soms mot?’

‘Je zei dat je niet met me naar bed wilt.’

‘Vergeet het. Laat me met rust. Dat is beter,’ commandeerde ze hem, terwijl ze haar hoofd weer op het kussen liet zakken. Ondanks de slaap merkte een deel van Serena’s hersenen dat Saverio anders klonk, vastberaden. En het was niks voor hem om dingen rechtstreeks te benaderen. De imbeciel zal wel dronken zijn. Ze rommelde in de la van haar nachtkastje op zoek naar het oogmasker en de oordopjes. Ze was de hele dag in Rome geweest om een draaischijf voor het pottenbakken te vinden en ze was nu uitgeput. Ze had helemaal geen zin in ruzie.

‘Zeg dat nog eens. Zeg dat nog eens als je durft, dat je niet met me naar bed wilt.’

‘Ik wil niet met je naar bed. Nou goed?’ Ze had het masker gevonden.

‘Je wil je zeker liever laten neuken door die jongens van de expeditie, hè?’

Maar nu ging hij echt te ver. Nu moest hij op zijn plaats worden gezet. Ze kwam overeind en gromde: ‘Ben je gek geworden? Hoe haal je het in je hoofd? Ik...’ Maar ze kon niet verder praten, want hoewel het licht in de gang nog brandde, leek het alsof Saverio naakt was en... Nee, dat kan niet waar zijn... Hij heeft zich helemaal kaal geschoren. Een huivering kroop langs haar ruggengraat omhoog.

‘Weet je wat ze tegen me zeggen wanneer ik in het magazijn kom? Dat je wel een pornoster zou kunnen zijn. En eigenlijk hebben ze nog gelijk ook, gelet op hoe jij je kleedt. Wat een hoer ben je! Zo’n hoer die zegt dat neuken platvloers is, maar die wel haar tieten laat verbouwen.’ En hij begon uitbundig te lachen.

Serena was versteend. Ze ademde zelfs niet meer, haar hart bonkte in haar borstkas en haar bloed kolkte door haar aderen. Er was iets aan haar man wat niet klopte. En niet omdat hij opeens jaloers was geworden of omdat hij zijn haar had afgeschoren. Ja, dat waren zorgwekkende symptomen. Maar wat haar vooral bang maakte, was zijn stem. Die was veranderd. Die leek van iemand anders. Diep en slecht. En die gemene lach, als van een psychopaat, iemand die door de duivel bezeten is.

Serena Mastrodomenico had altijd geweten dat de stoppen vroeg of laat bij haar man zouden doorslaan. Hij was een frustraat. Te ingehouden, te meegaand, te onderdanig, te aardig tegen iedereen. Zij vond dat wel fijn. Hij deed haar denken aan zo’n werkpaard dat de kar trekt en zijn hele leven slaag krijgt en ten slotte sterft van uitputting. Maar ze wist dat Saverio binnen in zich een hel had die dag en nacht brandde. En zij vond het leuk om hem te sarren, kijken tot hoever ze kon gaan, en of hij zich misschien een keer een vlaag van woede zou laten ontglippen. In de tien jaar dat ze getrouwd waren, was dat nog nooit gebeurd.

En nu gebeurt het, kolere nog aan toe. Ze moest denken aan die film over een modelwerknemer met het perfecte gezin, die vast kwam te zitten in het verkeer en opeens alle remmen los liet gaan en een bloedbad aanrichtte met een hagelgeweer. Haar man was precies zo.

Langzaam liep Saverio naar het bed. ‘Jij kent mij nog niet, Serena. Jij hebt geen idee waartoe ik in staat ben. Jij denkt dat je alles weet, maar je weet niets.’

Serena zag dat haar man het zwaard in zijn hand hield, ze slaakte een gil en drukte zich tegen de muur.

‘Hou je mond! Hou je mond! Anders worden de kinderen wakker! Ha... Inderdaad! Over kinderen gesproken. Jij denkt dat ik niet weet waarom jij ze zo graag in een reageerbuis wilde laten verwekken. Niet vanwege je leeftijd. Jij dacht dat ik dat gezwets over je leeftijd zou geloven. Niet dus! Het was alleen omdat je van me walgt.’ Saverio hief zijn armen en het zwaard op en toonde zijn volle naaktheid. ‘Zeg maar, ben ik zo walgelijk?’

Serena Mastrodomenico was geen deskundige op het gebied van psychotische syndromen, hoewel ze de tweejarige cursus psychologie had gevolgd. Maar een volkswijsheid wilde dat je gekken altijd gelijk moest geven. En op dat moment leek haar dat meer van toepassing dan ooit.

‘Nee... Nee... je bent niet walgelijk,’ stamelde ze, verbaasd dat ze nog adem had om te praten. ‘Luister, Saverio. Leg dat zwaard neer. Ik heb spijt van wat ik tegen je heb gezegd.’ Ze slikte. ‘Je weet dat ik van je hou...’

Hij begon te schuddebuiken van het lachen. ‘Nee... Dat niet, alsjeblieft... Dat moet je echt niet zeggen. Je houdt van me! Jij houdt van mij? Dit is de eerste keer sinds ik je ken dat je dat zegt. Je vroeg me of mensen kunnen veranderen.’ Hij draaide zijn hoofd naar het raam, alsof daar iemand was. ‘Begrijp jij het? Begrijp jij wat iemand moet doen om zijn eigen vrouw van hem te laten houden? En dan zeggen ze dat het huwelijk een instituut in crisis is.’

Ze moest vluchten. Het raam dat uitkwam op het balkon was dicht en de rolluiken waren neergelaten. En al had ze het kunnen openen, dan nog waren ze op de derde verdieping en was daaronder het asfalt van de parkeerplaats. En als ze om hulp zou roepen, zou hij haar met het zwaard treffen. Het enige wat ze kon doen was smeken om medelijden en een beroep doen op de goede oude Saverio die zich ergens verborgen moest houden in de zieke geest van die schizofrene gek.

Maar dat was ondenkbaar. In drieënveertig jaar had Serena nog nooit iemand om medelijden gesmeekt. Zelfs niet de ursulinen die met hun liniaal op haar knokkels sloegen. Het karakter van Serena Mastrodomenico was gevormd volgens de strenge lutherse ethiek van de Tiroolse Meesters van de Bijl. Papa, die zijn jeugd had doorgebracht als leerling in een timmermanswerkplaats in Brunico, had haar geleerd dat het kostbaarste hout wel breekt, maar niet buigt.

(En jij, engeltje, bent hard en kostbaar als ebbenhout. En jij zult nooit over je heen laten lopen. Zelfs niet door je eigen man. Beloof het me.)

Ja, papa, dat beloof ik je.

Dus stel je voor dat ze dat miezerige stuk stront om medelijden zou smeken, die psychopathische uitvreter Saverio Moneta, zoon van een simpele arbeider bij de Osramfabriek en een domme huisvrouw. Zij had hem manieren bijgebracht, zij had hem in haar bed toegelaten, zij had gezorgd dat hij geaccepteerd werd door haar lieve vader, zij had zijn verrotte sperma ontvangen om kinderen mee te maken en nu bedreigde hij haar met een zwaard.

Serena pakte de wekker van het nachtkastje en gooide die met ontblote tanden naar hem toe. ‘Klootzak! Vermoord me maar! Doe maar als je durft. Ik ben niet bang voor jou, kakkerlak zonder ballen!’ En met haar handen maakte ze een gebaar alsof ze zichzelf aan hem aanbood.

==

==

18.

==

Het gebouw waarin zich het appartement van Margherita Levin Gritti bevond, was oud en statig en had een grote voordeur waarin een kleinere deur verborgen zat.

Fabrizio Ciba drukte op een knop van de koperen intercom. Een spotje boven een videocamera scheen licht in zijn ogen. Klappertandend wachtte hij een halve minuut en vervolgens drukte hij extra lang op de bel. Hij keek op zijn horloge. Tien over twaalf.

Statistisch gezien, zei Fabrizio in zichzelf, was het hoogst onwaarschijnlijk dat ze niet thuis was. Het was niet mogelijk om zo’n groot aantal onfortuinlijke gebeurtenissen op rij te verduren te krijgen. Het zou hetzelfde zijn als tien keer dobbelstenen opwerpen en tien keer zeven gooien.

Hij hamerde op de bel. ‘Doe open! Doe open! Wakker worden!’

En goddank antwoordde iemand: ‘Wie is daar? Fabrizio, ben jij dat?’

‘Ja, ik ben het. Doe open,’ zei hij tegen het oog van de camera.

‘Wat doe je hier op dit tijdstip?’ De stem was verbaasd.

‘Laat me boven komen. Ik ben drijfnat.’

De vrouw zweeg even en zei toen: ‘Dat kan niet... Niet vanavond. Sorry.’

‘Wat zeg je?’ Fabrizio kon zijn oren niet geloven.

‘Het spijt me...’

‘Luister, er is iets heel ergs gebeurd. Martinelli wil me een loer draaien. Doe open,’ beval hij. ‘Ik hoef niet te neuken.’

‘... ik bén aan het neuken.’

‘Hoezo ben je aan het neuken? Dat is onmogelijk!’

‘Waarom is dat onmogelijk? Wat bedoel je?’ De stem van zijn agente veranderde van toon.

‘Niks, niks. Nou ja, geeft niet, doe toch maar open. Ik moet je even een paar dingen vertellen, ik droog me af en dan bel ik een taxi.’

‘Bel die maar met je mobiel.’

‘Je weet dat ik geen mobiel heb. Luister, stop even met neuken en ga straks weer verder. Is dat zo erg?’

‘Fabrizio, je realiseert je niet wat je nu zegt.’

Ciba voelde de woede in zijn ingewanden opzwellen. ‘Jij bent degene die zich iets niet realiseert! Kijk dan naar me, verdomme!’ Hij spreidde zijn armen. ‘Ik ben drijfnat! Straks krijg ik nog een longontsteking. Ik voel me ellendig! Doe verdomme die deur open, tering nog aan toe!’

De stem van de agente klonk vastberaden. ‘Bel me morgenochtend maar op.’

‘Dus je doet niet open?’

‘Nee! Ik zei je dat ik niet opendoe.’

Fabrizio Ciba ontplofte. ‘Zal ik jou dan eens wat zeggen? Sodemieter maar op! Sodemieter maar op met dat stumperige wijf, ik weet heus wel dat het die dichteres is, wat dacht je! Hoe heet ze ook alweer... Nou goed, sodemieter samen maar op, geniet er maar van, stomme kuttenkoppen, vieze vette lesbo’s. Je bent ontslagen!’

Schoppend tegen de geparkeerde auto’s liep hij weg.

==

==

19.

==

Wat een vrouw! Wat een leeuwin!

Saverio Moneta had altijd al geweten dat zijn vrouw ballen had, maar niet dat het zó erg was. Ze was bereid om zich met gevaar voor eigen leven te verzetten. Precies daarom had hij besloten om met haar te trouwen. Zijn vader en moeder en alle familieleden (ook die uit Benevento die haar maar één keer hadden gezien) hadden hem gewaarschuwd dat ze niet het geschikte type voor hem was. Ze was verwend, ze zou hem onder de voet lopen, vertrappen, reduceren tot de rang van Filippijnse hulp in de huishouding. Maar hij had naar niemand willen luisteren en was met haar getrouwd.

Hij strekte zijn arm uit en richtte het zwaard op haar keel. ‘Dus jij bent niet bang?’

‘Nee! Ik walg van je!’ Serena spuugde naar hem.

Glimlachend veegde Saverio zijn wang af. ‘Ach, dus jij walgt van me.’ Hij stak de punt van de Durendal in het knoopsgat van haar nachtponnetje en sneed met een korte polsbeweging het bovenste knoopje los.

Serena stond strakgespannen, klaar om hem met haar rood gelakte kattennagels te krabben.

‘Ik ga je nu vermoorden.’ Saverio sneed het volgende knoopje van haar nachthemd los. Haar borsten, groot als meloenen met kleine, door angst verstijfde donkere tepels, toonden zich in heel hun synthetische pracht.

‘Wat doe je? Smeerlap! Haal het niet in je hoofd,’ siste Serena met tot twee donkere spleten dichtgeknepen ogen.

Saverio legde de kling onder haar keel en duwde haar tegen het hoofdeinde van het bed. ‘Stil! Je moet stil zijn! Ik wil je niet horen!’

‘Je bent een lamlul.’

Hij greep haar haar vast en duwde haar hoofd tegen het kussen. Hij gooide het zwaard weg en klemde zijn rechterhand om haar nek zoals je zou doen met een giftige slang, en wierp zich toen met zijn volle gewicht boven op haar. ‘En? Wat doe je nou? Wat doe je? Je kunt niet meer bewegen. Je kunt niet schreeuwen. Je bent bang, hè? Zeg dat je bang bent.’

Serena gaf niet toe. ‘Ik ben voor niemand bang.’

Saverio voelde dat hij een heftige erectie had en onbedaarlijk veel zin in haar had. ‘Ik zal je eens laten zien...’ hij rukte haar slipje uit en beet in een bil. ‘Ik zal je eens laten zien wie hier de baas is.’

Een gesmoorde kreet ontsnapte uit het kussen. ‘Als je het waagt, ik zweer het bij onze kinderen, dan vermoord ik je.’

‘Vermoord me maar! Vermoord me maar. Dit kloteleven kan me toch niks schelen.’ Hij spreidde haar benen en stak een hand tussen haar dijen. Hij zocht zijn weg en penetreerde haar in één keer. Zijn pik zakte in haar weg tot aan haar gloeiende binnenste.

Als een dolle kat bevrijdde zij een arm en met één haal krabde ze vier bloedende strepen op zijn ribben. ‘Je bent me aan het verkrachten, zwijn. Ik haat je... Je weet niet hoe erg ik je haat...’

Saverio, in vervoering gebracht door de pijn, bleef als een gek pompen. Zijn hoofd duizelde, het bloed suisde in zijn trommelvliezen.

Serena had haar gezicht uit het kussen weten te draaien en bromde: ‘Stop! Ik walg van je... Ik...’ Ze kon haar zin niet afmaken, want ze begon haar rug te krommen om zichzelf nog beter te kunnen aanbieden.

Saverio begreep dat het hem gelukt was. De slet vond het lekker. Dit was zijn dag!

Nu was er echter één probleem. Dit uitzinnige ritme zou hij nooit volhouden. Hij voelde een orgasme door de pezen van zijn been stromen, zich vastbijten in de spieren van zijn dijbenen en, doof voor zijn wil, rechtstreeks naar zijn kontgat en ballen opstijgen. Hij dacht aan Sting. Aan die klootzak Sting die wel vier uur kon neuken zonder klaar te komen. Hoe deed hij dat? Hij herinnerde zich dat de Engelse zanger in een interview had uitgelegd dat hij de techniek had geleerd van Tibetaanse monniken... Of iets dergelijks. Hoe dan ook, het was allemaal een kwestie van ademhaling.

Saverio steunde met één hand op een schouderblad van zijn vrouw en met de andere tegen de muur. Hij begon in en uit te ademen als een fietspomp en probeerde het ritme iets te vertragen.

Onder hem lag Serena als een afgerukte hagedissenstaart te kronkelen.

Hij greep opnieuw haar haren vast en omklemde een borst. ‘Je vindt het lekker. Zeg het!’

‘Nee. Nee. Ik vind het niet lekker. Ik walg van je.’ Maar toch leek het niet of ze zo vreselijk walgde. ‘Hufter. Je bent een vuile hufter.’ Ze bonkte met een hand op de matras en raakte de wekkerradio, die door het geweld wakker werd en ‘She’s Always a Woman’ van Billy Joel begon te zingen.

Nog een onmiskenbaar teken dat Satan aan zijn kant stond. Saverio zei tegen zijn discipelen dat hij van Sepultura en Metallica hield, maar stiekem adoreerde hij Billy Joel. Niemand schreef zulke romantische nummers.

Hij klemde zijn kaken opeen en begon met hernieuwde krachten in haar te beuken. ‘Ik splijt je doormidden... Ik zweer dat ik je doormidden splijt. Hier, deze krijg je er van me bij, slet.’ En hij stak een vinger in haar kont.

Serena verstijfde, strekte haar armen en benen en tilde haar hoofd op, keek hem aan met een grimas van pijn en kreunde toen heel zachtjes: ‘Ik kom... Ik kom klaar, vuile klootzak. Vuile klootzak.’

Eindelijk liet Saverio zich gaan, hij ontspande zijn dijen en kwam met open mond klaar. Afgepeigerd van de inspanning en helemaal bezweet zakte hij neer op het achterhoofd van Serena, duwde zijn mond tussen haar haren en zuchtte: ‘En zeg nu dat je van me houdt!’

‘Ja. Ik hou van je. Maar ik wil nu slapen.’

==

==

20.

==

Op de Corso Vittorio Emanuele had Fabrizio Ciba ervan afgezien een taxi te zoeken. De lange weg was dichtgeslibd met auto’s. De bassen van de woofers deden de stilstaande auto’s trillen. Hij zag een verlichte bar en ging naar binnen.

Een verstikkende warmte. Een duizelingwekkende stank van zweet. Overal duwende mensen die dicht opeengepakt stonden in de kleine ruimte. En dansten. Op de tapkast. Op de tafels. Een uitzinnig Caraïbisch orkestje speelde een rottige salsa die je trommelvliezen deed scheuren.

Er kwam een klein kereltje met een blonde pony in onderhemd voor hem staan. Hij droeg een cowboyriem met twee glaasjes in plaats van pistolen. Hij had een fles in zijn hand. ‘Wat zie jij eruit! Hier, neem een lekkere tequila boom boom, dat zal je goeddoen.’

Fabrizio dronk het glas in één teug leeg. De alcohol verwarmde zijn ijskoude ingewanden. ‘Nog een.’

Het kereltje schonk er nog een in.

Ook die sloeg hij in één keer achterover. ‘Ahhh!! Veel beter. Nog een!’

‘Weet je het zeker?’

Fabrizio knikte. Hij legde een doorweekt briefje van vijftig euro op de tapkast. ‘Inschenken en verder niet zeiken.’

De barkeeper schudde zijn hoofd, maar gehoorzaamde.

Met een walgende grimas dronk hij het glaasje leeg. Toen keek hij de jongen aan. ‘Hoor eens, ik ben Fabrizio Ciba en ik heb een...’ Opeens zweeg hij. In de ogen van de dwerg huisde een ijzige leegte. Hij had geen flauw idee wie Fabrizio Ciba was. Hij keek naar hem zoals je naar een alcoholistische zwerver kijkt. ‘Is hier ergens een telefoon die ik kan gebruiken?’

‘Nee. Op de Piazza Venezia is geloof ik wel een telefooncel.’

Goed, zei de schrijver in zichzelf, hij moest teruggrijpen op de gebruikelijke methode die hij toepaste bij idioten zoals deze hier. ‘Moet je horen, ik geef jou honderd euro erbij als jij me naar de Via Mecenate brengt. Het is niet ver, vlak achter het Colosseum.’

De ponydrager haalde zijn schouders op. ‘Zal best! Maar hier moet gewerkt worden.’

‘Doe niet zo lullig! Tering, ik vraag je toch niet om me naar de maan te brengen!’

De barjongen schonk een glaasje in en zette dat met een klap neer op de tapkast. ‘Hier, van de zaak, en dan wegwezen. En houd je koest.’

Fabrizio gooide weer de tequila in één teug achterover en veegde zijn mond af aan zijn mouw. ‘Als je in de shit zit, helpt niemand je, weet je dat?’ Hij zette twee stappen achteruit en trapte op iemands voeten.

Een vrouwenstem jammerde: ‘Au, dat doet pijn! Die idioot heeft mijn grote teen gebroken!’

Hij probeerde haar aan te kijken, maar het licht boven de tapkast scheen recht in zijn ogen. Hij tilde een hand op als om vergiffenis te vragen, maar een mannenstem blafte hem toe: ‘Hoor eens... Je bent een klootzak. Kijk eens wat je hebt gedaan!’

‘Nou en? Ik snap het niet... Ze is een mossel... Weekdieren hebben toch een heel hoge pijngrens?’ Hij sloot zijn ogen en merkte dat de muziek was gestopt. ‘Ik denk dat niemand van jullie hier...’ Hij kon niet verder praten. Hij moest gaan zitten. Hij deed zijn ogen weer open en de kroeg met alle wazige gezichten erin begon om hem heen te draaien. ‘Wat een verschrikkelijke wereld hebben jullie...’ siste hij en hij probeerde zich vast te grijpen aan het kaboutertje, maar stortte op de grond tussen de benen van de mensen.

‘Gooi hem eruit!’ ‘En nou is het genoeg!’ ‘Altijd hetzelfde gedoe hier.’

‘Goed...’ Hij probeerde op te staan, iemand hielp hem.

En ineens stond hij buiten in de stortregen. De kou en de regen kwamen als een zweepslag aan en hij voelde zich een beetje licht in het hoofd. Hij zou die anderhalve kilometer lopend afleggen. Door de regen.

Hij kwam met gesloten ogen bij Piazza Venezia en zijn benen trilden. Hij stak het plein over zonder te letten op de auto’s, die abrupt remden en hard naar hem toeterden. Hij stond voor de Via dei Fori Imperiali. Die leek oneindig. In de verte, als een luchtspiegeling, glinsterde het Colosseum, omhuld met water. De regen zweepte tegen de sampietrini, de Romeinse straatsteentjes, die schitterden onder de koplampen van de auto’s.

Hij hoefde alleen maar zijn hoofd omlaag te houden en door te lopen.

Maar ik moet overgeven.

Hij moest alsmaar denken aan die klootzak Gianni, die hem een dolkstoot in de rug had gegeven, aan zijn agente, die truttenkut die hem niet boven had laten komen, en aan die eikels in de bar.

Morgen... ga ik... een nieuwe agente... zoeken... en stuur ik een gepeperde mail... naar Martinelli.

Het Colosseum kwam dichterbij. Het leek net een enorme verlichte panettone.

Fabrizio was uitgeput, maar versnelde met zijn laatste krachten zijn pas.

Ik ga weg bij Martinelli.

Hij voelde dat hij geen lucht meer had en een ijskoude klauw doorkliefde zijn hart.

O god...

Hij hief zijn ogen ten hemel, strekte een hand uit alsof hij ergens steun zocht, struikelde, en het trottoir boog, kwam hem tegemoet en raakte zijn jukbeen.

Hij realiseerde zich dat hij languit op de grond lag en buiten westen raakte. De pijnscheut had zich uitgestrekt naar zijn linkerarm. Hij braakte een zuur, alcoholisch spul uit dat oploste in een plas water.

Infarct.

Zijn hoofd was in een vuurbal veranderd. In zijn oren klonk een straalvliegtuig. Het Colosseum, de straat, de lichten en de regen wervelden om hem heen en losten op in kronkelende lichtbundels.

Hij probeerde op te staan, maar zijn benen konden hem niet dragen. Hij viel weer op de grond. Toen begon hij zichzelf op zijn onderarmen voort te slepen naar de straat, terwijl de auto’s langs hem reden zonder zelfs maar af te remmen. Hij tilde één arm op en fluisterde: ‘Help! Help! Alsjeblieft... Help me!’

Fabrizio Ciba, schrijver van de internationale bestseller Het hol van de leeuwen, presentator van het culturele programma Misdaad & Straf, de op twee na meest sexy man van Italië volgens het weekblad Yes, begreep dat er niemand zou stoppen en dat hij in zijn eigen braaksel zou sterven voor de Fori Imperiali. Hij zag de foto van zijn lichaam dat levenloos op de grond lag al voor zich. Op de achtergrond de Romeinse ruïnes.

Het zal in alle kranten staan. Wat zouden ze schrijven? Net als Janis Joplin.

Zijn arm viel slap terug op de grond. Zo bleef hij liggen, terwijl hij zich afvroeg waarom, waarom juist hem dit moest overkomen.

Ik heb niets verkeerds gedaan.

Alles werd wazig. Er waren alleen nog paarse puntjes.

Hij legde zijn hoofd op de grond en sloot zijn ogen.

==

==

21.

==

Het echtpaar Moneta lag in bed. Buiten kwam de storm tot bedaren.

Saverio keek naar zijn vrouw. Ze lag opgerold te slapen aan de andere kant van het bed, het masker voor haar ogen.

Vlak nadat ze hadden gevreeën, had Serena tegen hem gezegd dat ze van hem hield. Dat moest hij niet geloven. Serena was zo onbetrouwbaar als een schorpioen. Hij had haar moeten verkrachten om haar dat te laten zeggen.

Maar uiteindelijk vond ze het heerlijk.

Een zwak moment van Serena, waar hij duur voor zou moeten betalen.

Morgen, wanneer ze het zich herinnert, zal ze opnieuw een monster zijn. Dan zal ze nog egoïstischer, baziger en ongevoeliger zijn dan ooit. Misschien gaat ze het zelfs wel aan haar vader vertellen.

En toch kon hij haar niet haten. Hij had zich moeten inhouden om niet tegen haar te zeggen: ‘Ik ook van jou. Je hebt geen idee hoeveel. Meer dan wat ook op de wereld.’

Maar nu, nu hij weer nuchter kon nadenken, voelde hij zich anders. Dat ‘nee’ bleef door zijn hoofd gonzen. Het stadium van kakkerlak zonder ballen was voorbij. De metamorfose was voltooid en er restte hem niets anders dan wegvliegen en verdwijnen.

Hij had de Beesten iets beloofd en daar zou hij zich aan houden. Ze zouden Larita offeren aan Satan en de beroemdste sekte van de wereld worden. Saverio Moneta zou aan iedereen laten zien wat een zieke geest hij had.

De politie zou hen te pakken krijgen. Dat stond vast. En het idee om de rest van zijn dagen in de gevangenis te slijten beangstigde hem. Daarbinnen waren heel gemene mensen. Moordenaars, maffiosi, echte psychopaten. Natuurlijk, als hij een gevangenis binnenkwam als Mantos, de Heer van het Kwaad, het monster dat zangeres Larita had onthoofd en in haar bloed had gebaad, dan zou hij waarschijnlijk ook wel angst inboezemen. En dan zouden ze hem met rust laten.

Misschien... Maar misschien ook niet. Misschien zijn ze allemaal fan van Larita. En vermoorden ze me, net als die arme stakker Jeffrey Dahmer.

Nee, het vooruitzicht van de gevangenis was een fors probleem.

Tenzij...

Hij glimlachte in het donker. Er was een manier.

Hij stond op. Hij deed de kast open. Hij pakte een zwart trainingspak dat hij had gekocht met de gedachte ooit te gaan joggen, wat hij nooit had gedaan. Hij trok het aan en zette de capuchon op. Hij wilde juist de kamer uit lopen, toen Serena mompelde: ‘Waar ga je naartoe?’

‘Ga maar slapen.’

==

==

22.

==

‘Kan ik u helpen?’

... Wat?

‘Kunt u mij horen? Hoort u mij?

... Wat? Wie?

‘Gaat het?’

Een stem. Een vrouw.

Fabrizio Ciba opende zijn ogen met moeite. ‘Ik ben ziek... Help me... Alstublieft.’ Hij greep de enkel vast van een zwarte figuur die voor hem stond.

‘O god, maar u... U bent de schrijver... Ja, u bent Fabrizio Ciba! Wat spannend om u tegen te komen.’

‘Ja... Ciba... Ik ben... Ik ben Fabrizio Ciba! Alstublieft, help me, breng me...’

‘Zal ik u naar het ziekenhuis brengen?’

Met het greintje helderheid dat Fabrizio nog bezat, wist hij dat als hij nu naar het ziekenhuis zou gaan, het morgen in alle kranten zou staan. En dan zouden ze schrijven dat hij een alcoholist was of nog erger. ‘Nee. Naar huis. Breng me naar huis... Via Mecenate...’

‘Natuurlijk, goed. Ik breng u meteen naar huis. Maar weet u, u bent mijn lievelingsschrijver, ik vind u veel beter dan Saporelli. Ik heb al uw boeken gelezen. Ik vond Het hol van de leeuwen fantastisch. Ben ik brutaal als ik u vraag om een handtekening? Maar ik heb het boek nu niet bij me.’

Fabrizio glimlachte. Wat hield hij toch veel van zijn lezers.

‘Ik zal u nu in de auto zetten.’

Hij voelde dat hij werd vastgepakt onder zijn oksels. Hij zag een auto met open deuren. De vrouw sleepte hem over de stoep en hees hem op de achterbank.

Ik ben nog steeds de beste, ik ben niet opgedroogd... zei hij in zichzelf, terwijl hij buiten westen raakte.

==

==

23.

==

Zombie, Murder en Silvietta waren in de stemming om over films te discussiëren.

Ze hingen onderuitgezakt op een bank en gaven elkaar een zelfgemaakte chillum door die ze van een mineraalwaterfles hadden gemaakt. Op de bodem van de fles bevond zich een grijsachtig mengsel van wodka en rook. Uit een gat stak het omhulsel van een Bic-pen waarin een grote joint van twee vloeitjes stak. Ze hadden net Blackwater Valley Exorcism gekeken. Alle drie waren ze enthousiast over de film en ze waren het erover eens dat die film veel beter was dan de zo bejubelde The Exorcist. Ten eerste omdat het een waargebeurd verhaal was, en volgens hun criteria waren echte verhalen beter dan verzonnen verhalen. En ten tweede omdat de openingsscène zo grandioos was: Isabelle, de dochter van een arme familie van Texaanse boeren, at een levend konijn op. Het was een eerlijke, frisse film en je kon zien dat de regisseur en de acteurs heel erg hun best hadden gedaan, ondanks het lage budget dat ze ter beschikking hadden gehad.

Silvietta begon nog een joint te draaien. Zij was de officiële draaier van de groep. ‘Zombie, wat vind jij, is Blackwater zelfs nog beter dan The Omen?’

Zombie gaapte. ‘Goeie vraag... Ik weet het niet.’

Silvietta gaapte ook. ‘Ik ben zo stoned als een garnaal. Deze Maroc is killing.’

Murder hees zijn rug van de bank en strekte zijn armen uit. ‘Zullen we maar eens gaan slapen?’

De vestaalse maagd haalde haar tong over de lijm van het vloeitje, verzegelde de joint met een technische beweging en stak hem aan. ‘Goed, laten we er nog eentje roken als slaapmutsje.’ Vervolgens begon ze de heavy metalcd’s, de tijdschriften over tatoeages en de vettige zakjes van de gefrituurde courgettebloemen en de gefrituurde gevulde olijven die op de grond lagen, op te ruimen. Wanneer ze te veel rookte, kreeg ze altijd last van het poetsvrouwensyndroom. ‘Zombie, waarom blijf je niet hier slapen?’

‘Ach... Ik weet niet... Beter van niet...’ antwoordde Zombie, die zijn kistjes aan het zoeken was. ‘Ik moet mijn moeder morgenochtend naar het artsenlab in Formello brengen.’

Dat was niet waar, maar die bank waarop hij zou moeten slapen had doorgezakte veren en bovendien vond hij het vervelend om altijd beschouwd te worden als degene die nooit een vrouw heeft, wat overigens nog waar was ook. Die twee zeiden altijd dat ze verliefde, kleffe stelletjes en romantische schijtzooi zoals Valentijnsdag haatten, maar zodra ze de kans kregen, trokken ze zich terug en deden alsof hij niet bestond.

Was het soms zo erg om met z’n drieën in het bed te slapen? Niet dat hij aan groepsseks wilde doen (hoewel hij dat eerlijk gezegd helemaal niet erg zou vinden), maar ze hadden toch satanische broederschap gezworen? En bovendien kon hij echt niet begrijpen wat Silvietta nou zo interessant vond aan Murder, die boerenpummel. Hijzelf was duizend keer beter. Goed, hij had dat probleem van die oesophagitis, maar dat was dankzij de medicijnen zogoed als over.

Zombie pakte een schoen op van de grond. ‘Nee... Ik ga naar huis. Dat is beter.’

Murder tilde zijn honderd kilo vet op en opende de koelkast in de kookhoek. ‘Zoals je wilt.’

Silvietta zette het raam wijd open om de rook te laten ontsnappen. Buiten was het bijna gestopt met regenen. Ze bleef even staren in de nacht en draaide zich toen om naar de andere twee. ‘Wat voor een actie denken jullie dat Mantos gaat voorstellen?’

Murder pakte een oude pot mayonaise uit de koelkast en begon die te inspecteren. ‘Volgens mij weet hij het zelf niet, hij heeft geen ideeën meer, hij is op. Hebben jullie niet gezien hoe hij tijdens het eten was? Bloednerveus... Ik had jullie toch al gezegd dat we met Paolo mee moesten gaan naar de Kinderen van de Apocalyps. Dan zouden we nu... je weet wel... orgieën, offers.’

Zombie knoopte zijn veters vast. ‘Ze zitten in Pavia. Dat is heel ver weg. En ik moet werken.’

Murder stak een vinger in de gele saus en stopte die vervolgens in zijn mond. ‘Jij weet er duidelijk niks van. De Kinderen van de Apocalyps organiseren hun raids altijd in het weekend. Je vertrekt op vrijdag en komt zondagavond met de trein weer terug. Op maandag ben je gewoon weer op je werk.’

Silvietta haalde haar handen door haar haar. ‘Inderdaad... Maar uiteindelijk kost het je nog een heel bedrag, heen en terug.’

Zombie krabde aan zijn onderkaak. ‘Ik zal het eerlijk zeggen. Saverio heeft niet het charisma van Kurtz Minetti of, weet ik veel, Charles Manson. Laten we het toegeven: de Beesten van Abaddon zijn dood!’

‘Ze hebben nooit geleefd,’ corrigeerde Murder hem.

‘Nee! Dat is niet waar.’ Silvietta schonk afwasmiddel in de gootsteen. ‘Het is tijdelijk. Jullie weten ook dat Saverio allerlei familieproblemen heeft. Ik heb heel veel vertrouwen in hem en ik zal hem nooit verlaten. Als hij er niet was geweest, zou ik niet bij de Beesten zijn gekomen en had ik jullie nooit gekend. En bovendien waren we het erover eens dat we hem nog een kans zouden geven.’

‘Ja... Dat is waar. Dat zijn we aan hem verplicht,’ beaamde Zombie, weinig overtuigd.

Op dat moment zoemde de intercom.

Murder keek de andere twee aan. ‘Wie kan dat nou zijn?’

Silvietta pufte geïrriteerd. ‘Dat zal dat oude wijf van beneden wel zijn.’

‘En wat moet die?’

‘Ze zegt dat ze alles kan horen wat we zeggen. Laatst heeft ze bij de huisvergadering een stennis geschopt, dat wil je niet weten.’

Murder ging zachter praten. ‘Wat moeten we dan doen? Niks zeggen?’

‘Nee. Maar, Murder, schat, ik heb je duizend keer gezegd dat je zachtjes moet praten.’

‘Nou, als hier iemand hard praat, dan is hij het wel.’

Zombie bracht een hand naar zijn voorhoofd. ‘Dat zal best. Uiteindelijk is altijd alles mijn schuld.’

Opnieuw zoemde de intercom.

Silvietta liep naar het apparaat. ‘Wat zal ik doen? Antwoorden? Wat moet ik tegen haar zeggen?’

Murder haalde zijn schouders op. ‘Zeg maar dat ze niet moet zeiken.’

Het meisje haalde diep adem en pakte de hoorn van de haak. ‘Ja?’ Ze zweeg even en drukte toen op het knopje. ‘Goed, ik doe open.’

Murder wierp zich op de chillum om die te verstoppen. ‘Ben je gek geworden? Laat je haar binnenkomen?’

Silvietta deed de voordeur open. ‘Het is Saverio.’

==

Een minuut later verscheen de leider van de Beesten van Abaddon. Hij was helemaal in het zwart gekleed. Zonnebril. En kaalgeschoren hoofd.

Zombie liep naar hem toe. ‘Saverio, wat heb je ged-?’

Mantos gebaarde dat hij moest zwijgen en zette vervolgens met een theatraal gebaar zijn zonnebril af en keek hen een voor een doordringend aan. ‘Ik weet het, jullie denken dat het afgelopen is met de grote Mantos. Dat hij is afgestompt bij zijn gezinnetje en zijn werk.’

Murder boog schuldbewust het hoofd.

Saverio keek hem teleurgesteld aan. ‘Murder, juist jij, de eerste die ik de Tafelen van het Kwaad heb laten lezen. Jij, die niet eens wist wat satanische gerechtshoven waren. Jij hebt geen vertrouwen in je meester. Dit is een sekte die verenigd is door het geloof in de Boze. Vergeet niet dat het heel moeilijk is om erbij te komen en heel makkelijk om eruit te stappen.’

Murder bromde: ‘Ja, goed, Saverio. Het was niet tegen jou bedoeld. Ik bedoel... Je weet wel...’

De leider van de Beesten van Abaddon keek uit het raam en staarde daarna opnieuw strak naar het drietal. ‘Van nu af aan bestaat Saverio Moneta niet meer. Hij is gestorven op deze stormachtige avond. Van nu af aan bestaat alleen nog Mantos, de hoogste meester. Welke dag is het vandaag?’

28 april, geloof ik,’ zei Silvietta.

‘Onthoud die datum. Vandaag vindt er een historische omwenteling plaats. De Beesten komen tevoorschijn uit de duisternis om het licht te veroveren. Deze datum zal worden bijgeschreven op de satanische kalender en door de christenwereld met angst en beven worden herdacht.’ De leider van de Beesten hief zijn armen naar het plafond. ‘Ik ben de charismatische vader. Ik ben de wolf die dood en verderf zaait in de kudde van de Goede Herder. Ik ben degene die Het Idee heeft gehad!’

‘Ik wist wel dat hij geweldig was,’ riep Silvietta opgewonden tegen de andere twee. ‘Zien jullie wel? Ik heb het toch gezegd?’

‘Vertel, Mantos!’ Murder stak een hand uit naar zijn hervonden charismatische vader.

De leider liet zijn armen zakken en haalde een cd uit zijn joggingpak. Hij gooide die op de salontafel voor de bank.

Zombie maakte een sprongetje achteruit alsof hij een tarantula zag. ‘O god, waarom heb jij een cd van die trut Larita?’

Mantos wees naar de schijf. ‘Weten jullie waar ze deze live-cd heeft opgenomen? In Lourdes. Weten jullie dat haar song “King Karol”, ter ere van Wojtya, al zes maanden in de top tien staat?’

Murder trok een walgende grimas. ‘Verraadster. Ze heeft zich tot het christendom bekeerd. Ze is een vijandin van Satan.’

Silvietta ging bij haar vriendje op schoot zitten. ‘Je moet begrip voor haar hebben. Ik las in Gente een interview waarin ze uitlegt waarom ze de Lord of Flies heeft verlaten. Ze had een relatie met Rotko, de zanger van Remy Martin, en ze zijn samen de tunnel van de drugs in gegaan. Hij is verslaafd gebleven, zij is eruit gekomen dankzij don Toniolo. In het afkickcentrum kreeg ze een visioen en toen is ze overgestapt op de popmuziek.’

Mantos maande haar tot zwijgen. ‘Larita zal sterven door de hand van de Beesten van Abaddon. Dat is de missie.’

Er viel een loodzware stilte in de kamer. Buiten begon een hond te blaffen.

Zombie krabde op zijn hoofd. Silvietta beet op haar nagels. Murder veegde zijn bril schoon aan zijn shirt, haalde diep adem en zei: ‘Dat is geweldig! Echt geweldig. Zoiets had ik niet verwacht.’

‘En hoe gaan we dat doen? Heb je een plan?’ stamelde Zombie.

Mantos liet zijn armen zakken. ‘Natuurlijk. Morgen is er in Rome een feest waarvoor alle vips van heel Italië zijn uitgenodigd. En op dat feest zal Larita zingen. Wij worden daar ingezet als kruiers. Op het juiste moment ontvoeren we Larita en zullen we de grond doordrenken met het bloed van de verdorvene.’

‘Maar eerst neuken we haar, toch?’ vroeg Zombie zichtbaar opgewonden.

‘Natuurlijk, eerst is er een satanische orgie. De volgende dag zullen de Beesten van Abaddon in wereldwijde televisiejournaals worden getoond. We hebben het hier over serieuze zaken, niet over geruchten over onthoofde nonnen. Ieder van ons zal een held worden in het satanische milieu en een vijand voor de rest van de wereld.’

Zombie streelde zijn hals. ‘Maar we zullen vast en zeker opgepakt worden, Saverio. Ik wil niet de gevangenis in.’

Mantos schudde zijn hoofd. ‘Daar zul je niet naartoe gaan.’

‘Hoe kan dat dan?’

‘Maak je maar geen zorgen.’ De leider van de Beesten liep langzaam een rondje, bleef staan en zette zijn handen in zijn zij. ‘Ze zullen ons niet te pakken krijgen, want wij zullen zelfmoord plegen.’

De Beesten keken elkaar zwijgend aan.

Murder was de eerste die iets zei. ‘Hé, wacht even, meen je dat, Saverio? Is dat niet wat overdreven?’

‘Ten eerste: noem me nooit meer Saverio. Ten tweede: wees niet bang, de dood zal voor ons als een zoete likeur zijn. Wij zullen aan de zijde van Lucifer komen.’ Mantos hief zijn armen weer op. ‘En nu moeten jullie knielen en eer betonen aan de charismatische vader.’

Het drietal knielde neer, hoofd op de grond.

Mantos boog voorover, raakte de hoofden van zijn volgelingen aan en begon met wijd opengesperde ogen te lachen.